
Dilemma
Dilemma is de titel van een tiendelig misdaadverhaal dat ik in 2003 schreef in opdracht van FNV Magazine.
Illustratie: seven's heaven
In het kort...
Een jonge vrouw wordt vermoord aangetroffen in het Markermeer bij Hoorn. Inspecteur van politie Walstra stuit bij zijn onderzoek op de malafide praktijken van een bouwbedrijf. Het spoor brengt hem naar privé club Moulin Rouge. Daar ontmoet hij Cindy, die hem vertelt over een verdwenen collega. Wie was die collega? Wat voor rol speelt zij in het geheel. En wie is de ambtenaar die naar haar op zoek was? En waar houdt de aannemer en eigenaar van privé club Moulin Rouge Veldman zich allemaal mee bezig? Veel vragen, weinig antwoorden, in dit spannende verhaal. Met een verrassend slot...

HOOFDSTUK 1
Het was middernacht, 20 februari 2004. Geruisloos werd hij ingesloten door grijze flarden mist, die onverwachts vanuit het IJsselmeer waren komen opzetten. Sjoerd van Dongen zette de ruitenwissers aan om het kleffe vocht van zijn voorruit te vegen. Eigenlijk zou hij moeten stoppen, zijn auto aan de kant van de dijk moeten zetten en wachten tot de ergste mist was opgetrokken. Maar die tijd had hij niet. Het was al laat. Later dan hij kon verantwoorden. Hij wist nu al nauwelijks hoe hij zich met goed fatsoen kon verontschuldigen voor zijn middernachtelijke thuiskomst. Met goed fatsoen, bedacht hij met iets van schaamte, daar was geen sprake meer van. Hij kromp ineen bij de gedachte Hélène straks onder ogen te moeten komen. Wat moest hij haar vertellen? Hij minderde vaart. Door de weerspiegeling van de koplampen op het asfalt was de wegmarkering niet meer te zien. Hij was dolende. Een omstandigheid die symbool stond voor de situatie waarin hij was terechtgekomen. Waarom was hij zo lang blijven hangen in de Moulin Rouge? Het had hem al veel eerder duidelijk moeten worden dat Christina niet meer zou komen, net als gisteren en eergisteren. Niemand wist waar ze was. Alsof ze van de aardboden was verdwenen. Vanmorgen had hij terloops bij Veldman naar haar gevraagd. De aannemer had hem aangekeken of hij gestoord was. "Maak jij je druk om die hoer, Van Dongen?" vroeg hij honend. Hij had de neiging gevoeld de man zijn hersens in te slaan, maar Veldman zou gehakt van hem hebben gemaakt. Het was stom geweest om zich ooit in te laten met die corrupte hufter. Goed, Hélène had nu haar serre, maar hij zat nu met een levensgroot dilemma. Toch was Veldman niet zijn grootste zorg. Het ging hem om Christina, hoer of geen hoer, hij was gek op die vrouw. Hij zuchtte en probeerde zijn gevoel van onrust van zich af te zetten. Morgen, zo besloot hij, zou hij Veldman nogmaals vragen waar Christina was. En dan zou hij een antwoord van hem eisen. Dat besluit bevrijdde hem voor even van zijn sombere gevoelens. De mist leek inmiddels minder te worden en hij voerde zijn snelheid op. Plotseling viel hem een heldere gedachte in. De mist, dacht hij. Hij zou Hélène kunnen zeggen, dat hij door de mist vertraging had opgelopen. Tegelijkertijd merkte hij dat de mist was verdwenen.
Het was maandag 23 februari 2004, half tien 's morgens. Simon en Johan gooiden hun gereedschap aan de kant. Het was schafttijd. Johan probeerde nog één keer de kou uit zijn handen te wrijven, maar het bloed leek daar voorgoed verdwenen. "Hoe halen ze het verdomme in hun hersens om in deze tijd van het jaar een kademuur te repareren?" foeterde hij. Simon lachte. 'Je moet je niet zo aanstellen, klojo, het is nog twee graden boven nul. Johan keek hem aan of hij hem ter plekke wilde vermoorden. "Dat jij bent geboren met de huid van een nijlpaard geeft je nog niet het recht mij een aansteller te noemen", bitste hij terug. Simon begon nog harder te lachen. Hij kon beter tegen de kou dan zijn jongere collega, maar was het met hem eens dat dit soort klussen beter in de zomer aangepakt kon worden. Maar aan de andere kant begreep hij het wel. Straks begon het seizoen en dan werd het hier een drukte van jewelste. De haven zou dan vol liggen met chartervaartuigen en zeiljachten en er zou dan geen ruimte zijn om de ponton te plaatsen. Bovendien was het nog maar de vraag of Johan nog aan werken toe zou komen. Hij zou zich vergapen aan al die schaars geklede meiden die hier langs zouden flaneren. Simon klom achter zijn collega de steiger af. De handen van zijn maat zagen inderdaad blauw van de kou, zag hij. Hij zou straks aan de uitvoerder vragen of het niet mogelijk was om aan de oostkant van de steiger een dekzeil te spannen. Dat zou al een hoop schelen. Hij bekeek de situatie. Dat zeil zou goed vastgezet moeten worden, besefte hij. Het kon hier behoorlijk spoken. Misschien kon hij dat beter overleggen met de steigerbouwer. Hij wilde juist zijn blik weer afwenden, toen zijn aandacht werd getrokken door iets dat in het water dreef. Iets dat hij niet onmiddellijk herkende, maar hem een bang voorgevoel bezorgde. Nieuwsgierig liep hij een paar meter terug om het beter te kunnen bekijken. Zijn bange voorgevoel had hem niet bedrogen. Vertwijfeld keek hij om zich heen. "Johan!!", brulde hij. Met een grote armzwaai maakte hij zijn collega duidelijk dat hij moest komen. Johan keek onwillig achterom. Hij voelde er weinig voor om terug te lopen, maar Simons blik liet hem geen keus. Zijn maat keek vol afgrijzen naar het donkere water. Alsof hij een lijk voorbij zag drijven...

HOOFDSTUK 2
Van Deutekom stond hoofdschuddend op. "Mooie vrouw geweest", zei hij somber. 'Vijfentwintig-, hooguit dertig jaar. Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten. Afgemaakt, als hinderlijk ongedierte." Inspecteur Walstra knikte. Hij voelde een koude rilling langs zijn rug glijden. "Hoelang geleden, dokter?" vroeg hij aan de schouwarts. Van Deutekom haalde zijn schouders op. "Daar kan ik nog niet veel over zeggen. Hooguit twee dagen, schat ik, maar best mogelijk dat de lage temperaturen het beeld vertekenen. Walstra maakte een paar notities en boog zich daarna over het slachtoffer. Van Deutekom had gelijk, zag hij. Mooie vrouw geweest. Geen Hollandse. Ze had hoge jukbeenderen. Slavisch. Het voormalig Oostblok, gokte hij. Polen, Wit-Rusland. Zoiets. "Ga eens een stap opzij, Wal", hoorde hij achter zich. "Zo kan ik geen foto's maken." Walstra deed een stap naar achteren om de politiefotograaf de gelegenheid te geven zijn plaatjes te schieten. De fotograaf zag blauw van de kou. Hij was niet gekleed op de snijdende oostenwind, die de gevoelstemperatuur tot rond het vriespunt deed dalen. Walstra besloot naar de bouwkeet te lopen om de twee bouwvakkers, die het slachtoffer hadden ontdekt, nog een paar vragen te stellen. Achter het rood-witte lint hadden zich de eerste ramptoeristen al gemeld. Met uitgestoken nekken probeerden ze een glimp van het gebeuren waar te nemen, wat ze door de met zorg geplaatste schermen onmogelijk werd gemaakt. Walstra stapte na twee kloppen op de deur de schaftkeet in, waar de twee bouwvakkers hem met argus ogen bekeken. De jongste van de twee mannen zat nog rillend aan tafel. De inspecteur begreep dat het zinloos zou zijn het woord tot hem te richten en vroeg zijn oudere collega of hij in staat was een paar vragen te beantwoorden. De man die zich had voorgesteld als Simon knikte. Walstra schatte hem op midden veertig. Een tanige man, getekend door het buitenleven. "Hebben jullie er bezwaar tegen als ik rook?" vroeg de inspecteur terwijl hij een pakje shag tevoorschijn haalde. De mannen schudde hun hoofd, waarop de inspecteur met het geduld van een Tibetaanse monnik een zware Brandaris begon te draaien. Daarna bood hij de mannen zijn pakje shag aan, dat met een beslist handgebaar werd geweigerd. "Roken is dodelijk", verwees Simon naar de boodschap op de verpakking. "Politieman zijn ook", reageerde Walstra cynisch, terwijl hij zijn shaggie in de brand stak. Daarna stelde hij de gebruikelijke vragen. Zodra hij tijdstippen en omstandigheden nauwkeurig had genoteerd, keek hij de bouwvakkers scherp aan. "Jullie hebben het slachtoffer gezien", zei hij. "Dat moet voor jullie een schokkende ervaring zijn geweest. Is het niet zo?" De mannen leken om het hardst te knikken. "Kunnen jullie je, ondanks de schrik, herinneren de vrouw hier ooit eerder te hebben gezien?" De mannen schudden beiden hun hoofd. "Ik weet zeker van niet", antwoordde de jongste van de twee . "Anders zou ik me haar beslist hebben herinnerd." Zijn oudere collega beaamde dat. "Nee", zei hij beslist. "Wij hebben die vrouw hier niet eerder gezien."
Sjoerd van Dongen was katterig opgestaan. Helène was al uit bed. Op weg naar de badkamer hoorde hij hoe de kinderen ruzie maakten over het laatste restje pindakaas. Ruzie. Dat had hij ook gehad. Hélène was niet in het smoesje van de mist getrapt. "Wordt het niet eens tijd dat je open kaart met me speelt?" had ze hem gevraagd. Zijn onnozele "hoe bedoel je?" maakte geen indruk op haar. Ze had doorgedramd. Hem gezegd dat ze niet langer zijn goedkope smoesjes zou slikken. Ze eiste de volle waarheid. Na koortsachtig nadenken diste hij een verhaal op dat ze voor waar leek aan te nemen. Als medewerker op de afdeling stadsontwikkeling van de gemeente Hoorn had hij het op zijn werk gegooid. Miscalculaties, door zijn toedoen. Verkeerde prognoses gesteld. Kavelverhoudingen niet in de juiste verhoudingen weergegeven. Volgende week was er een presentatie van de plannen aan de gemeenteraad. Om zijn fouten te herstellen moest hij zowat dubbele uren draaien. Hélène leek hem te geloven. Ze had hem gezegd alle begrip te hebben en daaraan toegevoegd dat hij dit soort problemen voortaan ook met haar moest bespreken. "Ik ben je vrouw, Sjoerd", had ze gezegd. "Jouw probleem is ook mij probleem." Maar zo simpel lag het allemaal niet, bedacht hij daarna in stilte. Terwijl hij het scheermes over zijn kin trok, dacht hij weer aan Christina. Hij zou van Veldman eisen dat hij hem haar woon-of verblijfplaats zou geven. Als de aannemer niet meewerkte, zou hij dreigen met de politie. Veldman moest niet denken dat hij door het gratis plaatsen van een serre alles kon maken. Tenslotte was hij ook van hém afhankelijk. Wanneer hij de aannemer geen toekomstige locaties meer doorspeelde, kon hij daar ook zijn voordeel niet meer mee doen. Tevreden over deze gedachte spoelde hij zijn scheermes schoon en trok het mes over zijn rechterwang. Te wild, besefte hij te laat. "Godverdomme!" Geschrokken keek hij in de spiegel. Het bloed gutste de wasbak in. Hij pakte een tissue om zijn bloedende wang te stelpen. Gealarmeerd door zijn vloeken was Hélène naar de badkamer gekomen. Met ontbloot bovenlijf stond ze in de deuropening. "Wat is er schat?" vroeg ze bezorgd. Verdwaasd keek hij haar aan en wees naar zijn rechterwang. Ze ging achter hem staan en sloeg troostend haar armen om zijn middel. Haar kleine borsten prikten in z'n rug. Hij voelde een lichte erectie opkomen. Tegelijkertijd schreeuwden zijn kinderen van beneden om het hardst dat ze door hun vader naar school gebracht wilden worden. Ineens knapte er iets. Voelde hij spijt. Waar was hij in godsnaam mee bezig? Het moest over zijn, besefte hij zich. Christina moest voorgoed uit zijn leven verdwijnen...

HOOFDSTUK 3
"Geen papieren?" vroeg commissaris Van Eibergen. Walstra bevestigde dat. "Illegaal denk ik", liet hij de commissaris weten. "Ik sluit zelfs niet uit dat we hier te maken hebben met een slachtoffer van vrouwenhandel". Hij keek de commissaris afwachtend aan. De machtige gestalte van Van Eibergen draaide zich met een woest gebaar naar het raam. "Je moet niet denken, Walstra", gromde hij. "Je moet weten!" De inspecteur knikte met tegenzin. "Niemand heeft haar tot nog toe als vermist opgegeven, dat weet ik zeker." De commissaris knikte goedkeurend. "Wat denk je, Wal?" vroeg hij, "is het misschien verstandig om een foto van het slachtoffer in de regionale kranten te laten plaatsen?" Walstra schudde z'n hoofd. "Ik weet zeker dat dat zinloos is." antwoordde hij. Van Eibergen draaide zich weer van het raam en keek de inspecteur verwilderd aan. "En waarom weet jij dat zo zeker?" vroeg hij honend. "We zijn nu vier dagen verder", verklaarde Walstra. "En nog niemand heeft de verdwijning van deze prachtige vrouw gemeld. En ik verwacht niet dat het laten zien van haar portret daar veel verandering in gaat brengen. Ons slachtoffer bestaat op papier niet en vermoedelijk zijn de mensen die haar missen eenzelfde lot beschoren. Ze zijn hier wel, maar ze bestaan niet. Snapt u dat?" Van Eibergen staarde naar het portret van de koningin, alsof hij van haar een uitleg verwachtte. "Je bedoelt..?" Walstra knikte. "Ja," zei hij, "dat bedoel ik. Geen foto dus." Van Eibergen keek de inspecteur vragend aan. "Wat stel jij dan voor?" vroeg hij. Walstra draaide een shaggie en stak die in brand. "Ik hoor steeds meer geruchten dat hier mensen uit voormalige Oostbloklanden illegaal in de bouwsector werkzaam zijn", legde hij uit. "Misschien dat we in die hoek eens moeten gaan wroeten." Van Eibergens wenkbrauwen schoten omhoog. "Wroeten?" vroeg hij niet begrijpend. "Wat bedoel je met Wroeten? Wees eens wat duidelijker." Walstra trok zijn schouders op. "Gewoon", zei hij. "Infiltreren in de bouwsector. Eens kijken of we daar wat wijzer kunnen worden." Van Eibergen knikte. "Probeer dat maar", zei hij toegefelijk. "Mijn zegen heb je." Walstra doofde zijn shaggie. "Probleem is alleen wel dat het ons aan tijd en manschappen ontbreekt", merkte hij toen op. "Hoeveel mensen denk jij dan nodig te hebben?" "Minstens vier man", antwoordde Walstra. Van Eibergen keek de inspecteur nijdig aan. "Vergeet het maar. Die kan ik onmogelijk vrij maken." Walstra maakte aanstalten het kantoor te verlaten, maar werd met een woeste kreet teruggefloten. "Twee man. En geen man meer", bood de commissaris aan. "Oké", zei Walstra kalm. "Dan wil ik Rood en Van Diepen." De commissaris draaide zich weer naar het raam en staarde nijdig naar buiten. "Onmogelijk", zei hij beslist. "Die houden zich bezig met de autodiefstallen." Walstra keek naar de deur. "Rood en Van Diepen", dramde hij door. "Anders vier man." Hij zag het toch al forse hoofd van de politiechef zwellen en vreesde het ergste. Maar Van Eibergen zwichtte. "Oké", zei hij onwillig. "Rood en Van Diepen. En nou opsodemieteren!"
Ben Rood en Peter van Diepen knikten gelijktijdig nadat Walstra zijn plannen had voorgelegd. "Maar hoe komen we aan werk, Wal", vroeg Rood. "Zo druk is het niet in de bouw op dit moment." "Weet ik", antwoordde Walstra. "Maar ik heb mijn connecties . Ik laat jullie inschrijven bij een uitzendbureau. Ik zal zorgen dat de papieren in orde zijn, zodat jullie maandag aan het werk kunnen." "En hoe had je dat in gedachten, Wal?" vroeg Van Diepen verder. "Wij zijn natuurlijk geen bouwvakkers. Sterker nog, ik heb nog nooit een spijker in een muur geslagen." Walstra keek beide brigadiers geringschattend aan. "Luister", zei hij dwingend. "Ik heb voor jullie gekozen omdat jullie het postuur van een bouwvakker hebben. Wat jullie gaan doen verzin je zelf maar. Desnoods gaan jullie een beetje metselen." Van Diepen keek de inspecteur hoofdschuddend aan. "Alsof dat zo eenvoudig is", sputterde hij tegen. "Zeik niet, Van Diepen. Als je een varken een troffel aan zijn staart bindt, metselt hij ook. En als dat te moeilijk voor jullie wordt, gaan jullie maar een beetje opperen of opruimen of weet ik veel." "Maar..." Walstra schudde zijn hoofd. "Niks geen gemaar. Het gaat verdomme om moord. Een brute moord. Een prachtige vrouw is in de bloei van haar leven door haar hoofd geschoten. Ik wil die hufter die dat op zijn geweten heeft op het schavot. En wel zo snel mogelijk. Dus handen uit de mouwen, goed luisteren en alles dagelijks rapporteren." De brigadiers knikten gedwee en dropen af. Walstra keek ze hoopvol na. De boodschap leek te zijn aangekomen...

HOOFDSTUK 4
Sjoerd van Dongen trok de zonneklep van zijn auto omlaag. De laagstaande februarizon verblindde hem. Hij vloekte inwendig en keek gespannen op het digitale klokje. Acht uur achtenvijftig en twee graden onder nul, las hij gehaast. Hij was laat. Hélène had hem gevraagd Jasper naar school te brengen. Zijzelf wilde bij hun dochter blijven. Martine was ziek, grieperig. Hij was het met Helène eens geweest dat het niet verantwoord zou zijn haar naar school te laten gaan. Aan Jasper had hij gemerkt dat die het leuk vond nu eens door zijn vader naar school te worden gebracht. Zijn zoon vroeg hem zelfs de klas mee in te gaan om zijn werkstuk over de winter te laten zien. Toen hij de tekening zag had hij moeite om zijn ontroering meester te blijven. Een onbeholpen schets van een figuur die een slee voortrok. Op de slee zat een jongetje, of eigenlijk waren het niet meer dan twee rondjes en vier streepjes. Maar de boodschap was duidelijk: vader en zoon. Een belevenis van twee weken geleden. Steeds nadrukkelijker besefte hij dat hij een punt moest zetten achter zijn affaire met Christina. Achteraf bezien moest hij zich gelukkig prijzen haar niet meer te hebben gezien. Het was het allemaal niet waard. Hij zou ook Veldman duidelijk moeten maken dat hij niet meer op zijn hulp hoefde te rekenen. Het was over. Einde dilemma. Voldaan over dit besluit zette hij de radio aan voor het nieuws. Er moest nog meer bezuinigd worden volgens minister Zalm. De belastingdruk zou worden opgevoerd en ook zou de discussie over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente weer worden aangezwengeld. Even kwam het dilemma weer terug. Er waren nieuwe bouwlocaties bekend. Veldman zou hem rijkelijk willen belonen als hij die als eerste te horen kreeg. Maar hij vermande zich. Het moest over zijn. Desnoods zou hij kleiner gaan wonen. Een plotseling overstekend kind onderbrak zijn gedachten. Om een aanrijding te voorkomen moest hij vol in de remmen. Door deze actie ontging hem het laatste nieuwsbericht, waarin melding werd gemaakt van een aangespoeld lijk in het Markermeer. Een woordvoerder van de politie meldde dat het slachtoffer een vrouw was en door geweld om het leven was gebracht. Sjoerd van Dongen slaakte een zucht van verlichting. Het nieuws had even niet zijn interesse. Voor hem gold alleen dat hij het kind niet had geraakt.
Rood en Van Diepen waren begonnen op een woningbouwproject in plan-West. Op deze locatie werden tweehonderd woningen gebouwd door projectontwikkelaar en aannemersbedrijf Veldman. Het bouwbedrijf was bezig aan de laatste fase van vijftig woningen. De binnenmuren, die waren opgetrokken uit kalkzandsteenelementen, waren grotendeels klaar en de metselaars waren nu volop bezig met de buitenmuren. Ben Rood kreeg van de uitvoerder de opdracht de steigerbouwers te assisteren, terwijl Van Diepen de isolatie vóór de metselaars uit tegen de binnenmuren moest aanbrengen. Rood vervloekte het werk. De zes meter lange, stalen steigerpijpen waren loodzwaar en bleven bijna vastgevroren aan zijn blote handen plakken. Morgen, nam hij zich voor, zou hij handschoenen meenemen. De mannen die hij moest assisteren, waren grotendeels Polen, waardoor communicatie nauwelijks mogelijk was. Met jaloerse blikken keek hij naar zijn collega, die fluitend bezig was de gele isolatiedekens op de uitstekende spouwhaken te drukken. Rood begreep niet hoe de Poolse steigerbouwers dit zware werk de hele dag vol konden houden. Het was nu half twaalf en hij zat er helemaal doorheen. Uit de eerste gesprekken, die ze tijdens de schaft met meerdere bouwvakkers hadden gehad, was duidelijk geworden dat er met de Poolse arbeiders op deze bouwplaats niets aan de hand leek. Ze zouden hier volkomen legaal aan het werk zijn. Klaas, de voorman- steigerbouwer, had hem verzekerd dat de Poolse steigerbouwer gewoon volgens de bouw-cao werden betaald. Anders was dat volgens hem met de Wit-Russen en de Tsjechen die hier via een onderaannemer aan het werk waren. "Ik zie steeds verschillende gezichten", had hij gezegd. "Da vertrouw ik niet." Terwijl Rood met een steigerpijp op zijn schouder liep, hoorde hij achter zich plotseling een hoop kabaal. Door de lange pijp op zijn schouder kon hij zich niet omdraaien om te zien waar het kabaal vandaan kwam. Maar aan de geluiden te horen ging het om een ruzie die behoorlijk uit de hand dreigde te lopen. Pas nadat hij de pijp tegen de kopgevel had geplaatst, draaide hij zich om. Het rumoer was inmiddels verstomd. Een groepje bouwvakkers stonden druk gebarend naar beneden te wijzen. Tussen hen in lag een man op de grond. Rood liep er op af. Hij zag hoe de man moeite deed om overeind te komen. Een andere man werd door twee bouwvakkers in de houdgreep gehouden. Rood zag dat het de man op de grond niet lukte om zich op te richten; hij viel weer terug op het beton. Uit zijn rechterslaap gutste bloed. Rood belde een ambulance en boog zich over het slachtoffer heen. De man draaide met zijn ogen en legde een vinger op zijn tong. Alsof hij iets wilde zeggen. De brigadier boog zich dieper naar hem toe, maar het lukte de man niet een woord uit te brengen...

HOOFDSTUK 5
"Dood?" Brigadier Rood knikte. Hij is onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen bezweken." Walstra vloekte en liep naar het raam. "Waar ging die ruzie over", wilde hij weten. Rood haalde zijn schouders op. "Onduidelijk", zei hij. "Het waren Tsjechen. De bouwvakkers die in de buurt aan het werk waren, konden het niet verstaan. Maar dat het om iets heftigs moet zijn gegaan is wel duidelijk. De mannen gingen als beesten te keer." "Is er al iets bekend over de gearresteerde man?" wilde Van Diepen weten. Walstra begon een shaggie te draaien. "De man is nog niet erg spraakzaam", antwoordde hij. "We weten inmiddels dat hij Janovick heet en de Tsjechische nationaliteit bezit. We gaan nu kijken of zijn papieren in orde zijn, daarna zal hij worden voorgeleid aan de officier van justitie en worden vervolgd wegens doodslag." Van Diepen knikte begrijpend. "De voorman van de steigerbouwers denkt dat die Tsjechen hier illegaal zijn", merkte Rood op. Walstra doofde z'n sigaret en keek de brigadier belangstellend aan. "Waar baseert die man dat op?" wilde hij weten. "Ze werken voor een onderaannemer, ene Diekstra. Volgens de voorman verandert die ploeg regelmatig van samenstelling. Telkens wanneer hij die lui een beetje begint te kennen, verdwijnen ze weer en komen er weer nieuw gezichten." Walstra overdacht Roods woorden. "En een van die nieuwe gezichten was dus Janovick?" vroeg hij. Rood schudde zijn hoofd. "Dat is juist zo vreemd. Die Janovick was nog niet eerder gesignaleerd op de bouwplaats. Ook niet tijdens de schaft. Niemand wist waar hij ineens vandaan was gekomen." Walstra vroeg zich af wat dat zou kunnen betekenen, maar werd daarin onderbroken door een klop op de deur. Een ogenblik later verscheen de machtige gestalte van Van Eibergen in de deuropening. Met een dwingend gebaar sommeerde hij de inspecteur naar zijn kantoor te komen.
"Ik wil je voorstellen aan de heer Veldman", zei de commissaris. "De heer Veldman is projectontwikkelaar en eigenaar van bouwmaatschappij Veldman BV. Hij hoorde van het treurige voorval op zijn bouwplaats en is hier voor nadere informatie." Walstra accepteerde de uitgestoken hand van de aannemer. "Neemt u mij niet kwalijk", begon Veldman. "Dit is voor mij voor het eerst dat ik word geconfronteerd met een dergelijk incident. Ik heb begrepen dat een gedeelte van de bouwplaats moest worden afgezet voor sporenonderzoek, maar ik mag toch hopen dat er morgen gewoon weer gebouwd kan worden?" Walstra haalde zij pakje shag tevoorschijn en begon een sigaret te rollen. De klamme handdruk en de outfit van de aannemer hadden hem al tegengestaan. Maar de glimlach tijdens het uitspreken van zijn wens dat er morgen weer gebouwd mocht worden, was doorslaggevend geweest. Hij mocht de aannemer niet. "Kende u het slachtoffer", vroeg Walstra, daarmee de vraag negerend. De man schudde zijn hoofd en keek de inspecteur verbaasd aan. "Er werken zeshonderd man binnen mijn onderneming, meneer Walstra", "U verwacht toch niet van mij dat ik ze allemaal persoonlijk ken?" Walstra stak zijn shaggie in de brand en keek de aannemer onderzoekend aan. De man droeg een lange zwarte jas en een witte shawl. Hij had een stevig postuur en hij schatte dat ze ongeveer de zelfde leeftijd hadden. Begin vijftig. Maar waar de inspecteur nog een volle haardos bezat, was Veldman zo kaal als een biljartbal. Walstra verwonderde zich dan ook over de eigenaardige gewoonte van de aannemer om met regelmaat zijn gespreide vingers over zijn kale schedel te laten glijden. Alsof hij een wonder verwachtte. Of was de bouwer gewoon zenuwachtig? "Het slachtoffer is een Tsjechische bouwvakker", zei Walstra. "Op dit moment wordt nagetrokken of zijn papieren in orde zijn. Maar wellicht dat u ons een voorschot op de uitslag kunt geven. Dat zou ons een hoop tijd schelen." Veldmans ogen vernauwden zich. Hij richtte zijn blik op van Eibergen, alsof hij verwachtte dat de commissaris zijn ondergeschikte tot de orde zou roepen. Maar Van Eijbergen zweeg. "Ik begrijp niet goed wat u bedoelt, inspecteur ", zei de aannemer wat ongemakkelijk. "Kunt u daar wat duidelijker over zijn?" Walstra blies kleine kringetjes rook de ruimte in en keek Veldman met gespeelde arrogantie aan. "Weet u, meneer Veldman", zei hij kalm. "Wij zitten krap in onze tijd. Uw hulp zou ons zeer welkom zijn. Er is namelijk nog een moordzaak die ons bezighoudt." De aannemer leek niet erg onder de indruk. "Wat een toeval", zei hij zonder enige compassie. "Was dat ook in Hoorn?" Walstra knikte. Hij haalde de foto van de vermoorde vrouw uit de binnenzak van zijn colbert en liet hem aan Veldman zien. "Het toeval wil dat zij ook van Tsjechische afkomst is", zei hij de aannemer observerend. "Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten." Veldman bekeek de foto vluchtig en gaf geen krimp. "Zonde", zei hij onaangedaan. "Ze leek me een mooie vrouw..."

HOOFDSTUK 6
Om kwart voor twee werd Sjoerd van Dongen er door zijn chef aan herinnerd dat hij de wijzigingen voor de nieuwste vinex-locaties naar Den Haag moest faxen. Hij was het glad vergeten. Zoals hij ook zijn afspraak om half twaalf met wethouder Stuurs was vergeten. De wethouder voor ruimtelijk ordening had tien minuten tevergeefs op hem verwacht en hem zijn nalatigheid niet in dank afgenomen. Het telefoontje dat hij vanmorgen van Veldman kreeg, had van zijn hoofd een zeef gemaakt. De aannemer liet hem weten dat Christina terecht was. Dat ze haar hadden gevonden, drijvend tegen een kademuur in het Markermeer. "Dood als een pier, Van Dongen", had Veldman er aan toegevoegd. De laconiek vertelde boodschap deed hem naar adem happen. Adem die stokte toen de aannemer hem vertelde dat hij daar meer over moest weten. "Jij was haar laatste klant, Van Dongen. Jij hebt haar voor het laatst gezien." Voordat hij in staat was te vragen wat Veldman daarmee bedoelde, had de aannemer de verbinding verbroken. "Jij hebt haar het laatst gezien..." Die woorden gonzen voortdurend door zijn hoofd. Het antwoord op de vraag die hij van plan was aan Veldman te stellen, had hij zichzelf inmiddels al gegeven. De aannemer verdacht hem van moord, zoveel is zeker. Meerdere scenario's waren nadien door zijn hoofd gegaan. De ergste van allemaal was dat hij straks op zijn werk zou worden opgepakt. Dat hij zou worden gearresteerd op verdenking van moord op Christina. Dat hij Hélène moest bellen met de vraag of zij Sander van school wilde halen, omdat...Hij schudde hard met zijn hoofd, alsof hij die afschuwelijke gedachte uit zijn hoofd wilde jagen. Hij moest Veldman zien te bereiken, besefte hij. Hij moest van de aannemer eisen zijn verdenking niet door te spelen naar de politie. En als hij dat wel zou doen, dan zou hij...Ja wat zou hij? Hij dacht koortsachtig na, maar besefte steeds meer dat niet híj, maar Veldman de sterkste troeven in handen had. Eén anoniem telefoontje van de aannemer zou voldoende zijn om hem in de problemen te brengen. Ontkennen zou zinloos zijn. Ze zouden doorvragen. Hem uitputten. Net zolang tot hij door zou slaan. Zou toegeven dat hij Christina vermoordde. Hij rilde. Er moest wat gebeuren, besefte hij. Maar wat?
Inspecteur Walstra liep te ijsberen door zijn kantoor. Hij dacht aan de aannemer. Aan Veldman. Onderzoek had uitgewezen dat het Poolse personeel van Bouwbedrijf Veldman legaal aan het werk was. Ander was dat met de werknemers van Diekstra. Diekstra was onderaannemer. Een soort koppelbaas die regelmatig personeel aan Veldman leverde. Hoewel de rechercheurs van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid er nog niet de vinger achter wisten te krijgen, voelden ze wel nattigheid. Het vermoeden bestond dat Diekstra als een soort katvanger voor Veldman fungeerde. Veldman had tijdens de ondervraging hierover de verbaasde onschuld gespeeld. Maar Walstra had zijn twijfels. Hij vertrouwde de bouwreus niet. Waarom wist hij niet. Vermoedelijk was het zijn in twintig jaar ontwikkelde gevoel die hem dat influisterde. Maar rechters hadden geen boodschap aan een onderbuikgevoel. Rechters eisten feiten. Een klop op de deur verstoorde zijn overpeinzingen. Van Diepen stak zijn hoofd om de deur en vroeg de inspecteur binnen te mogen komen. Walstra zag aan de brigadier dat hij iets belangrijks te melden had. Zijn gezicht zag rood van de opwinding. "Kom verder", gebaarde hij. "En vertel." Van Diepen schraapte een paar keer zijn keel. "Je gelooft het niet", begon hij. "Maar de vermoorde vrouw die in het Markermeer is gevonden, heeft dezelfde achternaam als onze verdachte." Walstra keek de brigadier verrast aan. "Janovick?" Van Diepen knikte. "Christina Janovick was de jongere zus van onze verdachte, Peter Janovick. Peter was haar broer. Het slachtoffer heette de vriend te zijn van Christina." Walstra keek de brigadier vragend aan. "Heette de vriendin van Christina te zijn? Wat bedoel je precies?" Van Diepen ging op Walstra's bureau zitten. "Het slachtoffer zou haar vertrouwen hebben misbruikt door haar als prostituee in de Moulin Roge te laten werken", legde hij uit. "En Hoe kom je aan die wijsheid?" vroeg de inspecteur kritisch. "Ik hoorde dat van een collega steigerbouwer", verklaarde de brigadier. "Hij kende het slachtoffer." Walstra knikte begrijpend. Als Van Diepen de waarheid spreekt, en iets in hem zei dat dat het geval was, kon dit een belangrijke doorbraak betekenen. "Kon jij die collega dan verstaan?" vroeg hij nog steeds kritisch. Van Diepen bevestigde dat. "De man sprak Duits. Ik beheers die taal goed. Mijn moeder was Duitse." Walstra pakte z'n pakje shag en begon te rollen. Z'n handen waren klam. Van Diepen had het dus goed verstaan, begreep hij. Christina Janovick was prostituee. Tegen wil en dank? vroeg hij zich af. Een vraag waar hij zo snel mogelijk antwoord op moest zien te krijgen...

HOOFDSTUK 7
Moulin Rouge, stond er in rode neonletters geschreven. De privé-club lag ver buiten het centrum in een stadsdeel dat op de nominatie stond om grondig te worden gerenoveerd. Het lag er verlaten bij. Onderzoek had Walstra duidelijk gemaakt dat veel leegstaande panden in deze wijk eigendom waren van aannemer en projectontwikkelaar Veldman. Zo ook de Moulin Rouge. De inspecteur stapte aarzelend naar binnen. Hij werd verwelkomd door een potige veertiger met een kaalgeschoren hoofd. De tatoeages op zijn bovenarmen verraadden zijn liefde voor een vrouw met de naam Brigitte. Walstra toonde z'n legitimatie en vroeg de man hem de verdere avond met rust te laten. De man knikte onwillig. "alle vergunningen zijn in orde, ik begrijp niet..." Walstra knikte. "Ik vraag jou ook niet of je het wilt begrijpen", zei hij vriendelijk. "Ik vraag alleen of je mij met rust wilt laten." Hij negeerde de onnozele blik van de uitsmijter en liep naar binnen. Zoals hij gehoopt had was het druk. Vrijdagavond, begin van de maand. Met toegeknepen ogen probeerde hij het in diffuse licht de ruimte te verkennen. Het podium bevond zich tegenover de bar. Een vrouw van halverwege de twintig bewoog zich met geroutineerde bewegingen rond een paal. Op het einde van haar act trok ze bij wijze van slotakkoord haar hand weg voor de plek waarop de toeschouwers zich hadden gefixeerd. Er volgde een goedkeurend gejoel, waarna de clubbezoekers weer over leken te gaan tot de orde van de dag. Walstra was aan de bar gaan zitten en luisterde naar de zwoele muziek. De vrouw achter de bar glimlachte naar hem met een aan verveling grenzende routine. "Colaatje graag", zei Walstra. Ze nam hem op met de blik van een keurmeester en gaf hem zijn bestelling. Blijkbaar was hij gewogen en in orde bevonden, want de geroutineerde lach veranderde in een lach die spontaan leek. "Cindy", stelde ze zich voor. Walstra knikte. "Zeg maar Wal", zei hij. "Werk je hier al lang?" Cindy glimlachte. "Weet je geen originelere vraag te bedenken?" "Oké. Weet je moeder dat je hier bent?" Cindy lachte nu met gierende uithalen."Jij bent vast geen hoerenloper", zei ze nog nagrinnikend. Walstra keek haar met gespeelde verbazing aan. "Hoe zie je dat?" vroeg hij. "Ik heb dit vak van m'n moeder geleerd", verklaarde Cindy eenvoudig. "Ik zag het aan de blik in je ogen. Jij komt hier niet om te neuken. Of heb ik het mis?" Walstra schudde zijn hoofd, maar liet in het midden waar hij wel voor was gekomen. Er volgden nog meerdere stripsessies, waarna de vrouwen zich onder de bezoekers mengden. Af en toe verdween er een klant met een dame door een deur naar een aangrenzend vertrek. Cindy had gelijk. Hij was geen hoerenloper. Toch kon hij niet ontkennen dat ook hij zich jaren geleden een keer had laten verleiden. Een klote-ervaring die hij meer als een straf dan als een bevrediging had ervaren. "Zijn dit allemaal vaste bezoekers?" wilde hij van Cindy weten. Ze knikte. "De meeste wel", antwoordde ze. "En de vrouwen? Wisselt dat veel?" Cindy schudde haar hoofd. "Dat valt de laatste tijd wel mee. Alleen Wilma is nieuw hier." Ze knikte naar een roodharige vrouw die tegenover hem aan de bar zat en wat onwennig om zich heen keek. "Wil je nog een cola?" vroeg ze toen ze vond dat Walstra zij blik te lang op de roodharige liet rusten. De inspecteur knikte. "Doe maar. En neem zelf ook wat." Cindy schonk voor zichzelf een tonic in en gaf Walstra zijn tweede cola."Ik heb dit adres van een vriend van me", loog de inspecteur na een toast te hebben uitgebracht. "Hij ontmoette hier een vrouw met de naam Christina. Hij was nogal gecharmeerd van haar, maar na zijn eerste ontmoeting heeft hij haar hier niet meer gezien. Daar was hij nogal teleurgesteld over." Hij zag Cindy nadenken. "Ik sta hier niet iedere week," zei ze, "maar de naam Christina zegt me wel wat. Volgens mij werkt ze hier niet meer." Walstra drinkt van z'n cola. "Dat zal mijn vriend spijten", zei hij. "Volgens mij was hij stapelgek op die vrouw." Cindy keek hem peinzend aan. "Dan moet jouw vriend Sjoerd heten", zei ze plotseling. "Midden dertig en kalend?" Walstra dacht na. "Klopt", gokte hij. "Hoe lang is het geleden dat hij hier is geweest?" Cindy tuitte haar lippen en keek omhoog, alsof ze van boven een antwoord verwachtte. "Volgens mij nog niet zo lang geleden", antwoordde ze aarzelend. "Christina werkte hier toen al niet meer, maar hij vroeg wel naar haar." Walstra knikte. "Dat zei ik toch. Hij was stapel op haar." Cindy dronk van haar tonic. "Leek me trouwens een aardige vent, die Sjoerd", zei ze toen. "Een beetje verlegen. De eerste keer kwam hij hier met Klaas Veldman. Hij stelde Sjoerd voor als zijn vriend. Wat dus wilde zeggen dat jouw vriend niets hoefde te betalen." De knipoog die Cindy daar op liet volgen was veelzeggend. "Sjoerd mocht hier dus op kosten van Veldman de beest uithangen?" Cindy knikte. "Klopt", zei ze. "Maar dat beest uithangen viel denk ik wel mee met Sjoerd. Hij leek me een vrij rustige man." Walstra grijnsde. "We hebben het hier toch wel over dezelfde Sjoerd?" Cindy haalde haar schouders op. "Weet ik niet. Ik ken geen achternaam." De inspecteur verbeet z'n teleurstelling. En Christina?"vroeg hij verder. "Wat was zij voor vrouw?" Cindy nam een laatste slok van haar tonic. "Ze leek me een lieve vrouw. Helemaal geen hoer. Ze paste hier niet." Walstra keek weer naar het podium. Een Aziatische vrouw stootte onder begeleiding van blikkerige housemuziek tegen de danspaal. "Christina paste hier niet" vond Cindy. Een duidelijker antwoord op zijn vraag had hij niet kunnen krijgen. Wie de barvrouw met Klaas Veldman bedoelde was hem wel duidelijk. Maar Sjoerd? Wie verdomme was Sjoerd...?

HOOFDSTUK 8
Hélène van Dongen keek haar man onderzoekend aan. Hij zag zo grauw als een vaatdoek en leek in één dag tien jaar ouder te zijn geworden. Al vanaf z'n binnenkomst had hij bijna geen stom woord gezegd. Nu zat hij als een zombie met de afstandsbediening in zijn hand naar de tv te staren, alsof de wereld om hem heen niet meer bestond. Ze had gehoopt dat het over was. Dat de problemen waren opgelost. Maar niets leek minder waar. Vanaf het moment dat hij zo plotseling had ingestemd met de bouw van de serre achter het huis, haar hartenwens, had ze haar bedenkingen gehad. De tienduizend euro die ze moesten lenen, kon onmogelijk toereikend zijn voor zo'n luxe aanbouw. Dat geld hadden ze zowat alleen al nodig gehad voor de inrichting. Toen ze hem daar vragen over stelde, gaf hij steeds ontwijkende antwoorden. "Laat dat maar aan mij over" stelde hij haar gerust. Ze had het zo gelaten. In de overtuiging dat hij wel zou weten waar hij mee bezig was. Maar later kwamen de twijfels. Sjoerd was zich steeds vreemder gaan gedragen. Hij was al lange tijd haar Sjoerd niet meer. Hij droeg een last met zich mee die te zwaar voor hem werd. Een last waar hij vroeg of laat onder zou bezwijken. Ze voelde zich daar medeschuldig over. Tenslotte was het haar hang naar luxe die hem zover had gebracht. Als zij niet zo had doorgedramd over die serre, had hij zich nooit zo in de nesten hoeven werken. Want dat hij in de nesten zat, wist ze al langer. Ze had gehoopt dat het over zou gaan. Maar blijkbaar was dat een ijdele hoop geweest. Toch wilde ze die hoop niet opgeven. Ze wilde niet dat haar kinderen, net als zij, op zouden groeien zonder vader.
Wil je nog koffie, Sjoerd?" Hij knikte, zonder zijn blik van het scherm te af te wenden. Triviant was bezig, gepresenteerd door Mireille Bekooij. "Hoe was je dag, schat vroeg ze, nadat ze de koffie had neergezet. "Heb je nog leuke dingen meegemaakt?" Z'n schouders gingen licht omhoog. "Druk", mompelde hij. "Het was erg druk." "Ben je nog met Sander de klas ingegaan?" Hij knikte. "Ja", zei hij. "En heeft Sander z'n tekeningen nog laten zien?" Sjoerd dronk van z'n koffie en knikte voor de tweede keer. "Hoe vond je de tekeningen?" vroeg ze verder. "Mooi"antwoordde hij. "Ik vond ze mooi." Hélène merkte dat ze zich begon te ergeren aan zijn passieve houding. Het was alsof ze tegen een pop stond aan te kletsen. "Je hebt helemaal nog niet naar Martine gevraagd", zei ze venijnig. "Oh ja. Hoe is het met haar?" Hélène verbeet haar ergernis. "Goed", zei ze. "Ik denk dat ze morgen wel weer naar school kan." Sjoerd knikte. "Dat is mooi", zei hij en pakte z'n koffie. "Denk je nog wel eens aan Christina?" De vraag trof hem als een mokerslag. Z'n lege kopje kletterde van schrik op de wit plavuizen vloer. Hij keek haar verwilderd aan. "Hoe weet jij dat...?" Ze liet hem niet uit praten. "Doet er niet toe", snauwde ze. Sjoerd keek haar onthutst aan." Maar..., maar...", stamelde hij. "Niks geen gemaar, Sjoerd van Dongen", onderbrak ze fel. "Vergeet die vrouw. Voor jou is ze dood. Morsdood! Heb je dat goed begrepen?"
Sjoerd van Dongen boog z'n hoofd. Hij pakte de afstandbediening en nam afscheid van Mireille Bekooij. Hij begreep dat het zinloos zou zijn om Hélène nog langer voor de gek te houden. Ze wist al meer dan hem lief was. Hij had haar onderschat, besefte hij. Het moet haar al langer duidelijk zijn dat er voor tienduizend euro geen serre gebouwd kon worden. Hij brak z'n hoofd over de vraag wat zij kon weten over Christina. Wat kon hij haar vertellen? Wat wist ze? En wat wist ze niet? Hij wist zeker dat hij Christina's naam nooit had laten vallen. Was ze op onderzoek uitgegaan? Heeft ze hem gevolgd? Was ze zijn gangen nagegaan? Misschien waren er bekenden in de Moulin Rouge geweest die hem hadden herkend. Toen drong het plotseling tot hem door. Er was maar één man die daartoe in staat kon zijn. Als wraak omdat hij had geweigerd de nieuwste vinex-locaties prijs te geven. Hij keek naar naar zijn vrouw. "Wat heeft Veldman jou wijsgemaakt?" vroeg hij voorzichtig. Hélène keek hem niet begrijpend aan. "Veldman?" vroeg ze. "Wie is Veldman?"

HOOFDSTUK 9
"Ik ken geen Sjoerd." Veldman had het aanbod om te gaan zitten genegeerd en keek de inspecteur uitdagend aan. "Als dit alles is wat je mij nog had te vragen, zou ik je nu willen verzoeken om..." Veldman keek hem nijdig aan. "Om wat?" onderbrak hij hard. "Om de Moulin Rouge binnen te vallen? Om uit te gaan zoeken of het daar aanwezige personeel legaal aan het werk is?" Veldman toonde een minzaam lachje. "Als jij denkt dat dat noodzakelijk is, dan ga je je gang toch." Walstra verbeet z'n ergernis. Het dreigement had z'n doel gemist, besefte hij. Blijkbaar had de aannemer z'n maatregelen al getroffen. Hij dacht koortsachtig na. Er was niets dat een tijdelijke inhechtenisneming kon rechtvaardigen. Veldmans dure advocaten zouden daar gehakt van maken. Er restte hem dan ook niets anders dan de aannemer te laten gaan. "Goed, heer Veldman", zei hij terwijl hij naar de deur van zijn kantoor wees. "U kunt vertrekken." De aannemer lachte fijntjes. Walstra negeerde zijn uitgestoken hand en draaide zich om. Nadat hij de deur in het slot had horen vallen, ging de telefoon. Walstra nam nijdig op. "Ben jij dat schat?" Het was Cindy. "Verdomme Cindy", vloekte hij, niet op m'n werk had ik gezegd." Cindy lachte besmuikt, "Jij valt me toch ook lastig op m'n werk", zei ze plagerig. De inspecteur verweet zichzelf haar aanbod na sluitingstijd met haar mee te gaan. Hij hoefde weliswaar tegenover niemand verantwoording af te leggen. Maar toch. "Wat is er, Cindy? Waarom bel je" Er volgde een korte stilte, alsof Cindy wilde nadenken over een antwoord. "Van Dongen", zei ze uiteindelijk. "Zo heette de man die naar Christina informeerde. Sjoerd van Dongen." Walstra hapte naar adem. "Waar ben je?" vroeg hij gehaast. Cindy wachtte even met antwoorden."Thuis', zei ze toen bijna fluisterend. "Ik lig op bed, ik..." "Blijf daar', commandeerde Walstra. "Ik ben binnen vijf minuten bij je."
Kleed je aan!" Cindy stond zuchtend op. "Wat doe je opgefokt. Wat is er in godsnaam?" Walstra wachtte tot ze haar kamerjas over haar naakte lichaam had getrokken "Ik wil met je praten", zei hij dwingend. "Praten waarover? Over ons?" Walstra schudde z'n hoofd. "Sjoerd van Dongen." "Je vriend?" Walstra knikte. "M'n vriend, ja. Ik heb hem al een tijd niet gezien. Ik maak me zorgen over hem." Cindy keek teleurgesteld . Ze trok de ceintuur om haar kamerjas strakker aan en ging zitten. "Ik weet niets van die man", zei ze mat. "Hoe wist je zo plotseling dat hij Van Dongen heette?" "Ik dacht aan jou. Aan ons gesprek in de Moulin Rouge en onze nacht. En ineens herinnerde ik het me. Er was een man die hem aansprak. Ik denk dat het een bekende van hem was. "Hé Van Dongen", zei die man. "Jij ook hier?" Walstra keek haar kritisch aan."Wie was die man?" wilde hij weten. Cindy schudde haar hoofd. "Sorry. Hij is een klant van me." Walstra knikte begripvol. "Ik verzeker je dat jouw klant hier geen last mee krijgt", beloofde hij. Cindy stond aarzelend op. "Goed dan", zei ze. "Ik vertrouw je." Ze verdween door een deur naar een naastgelegen vertrek en kwam even later terug met een briefje. "Dit is zij 06-nummer", zei ze. "Hij heet Diekstra. Hans Diekstra."
Hélène en Sjoerd lagen uitgeteld in bed. Hélène trok plagerig aan het borsthaar van haar man "Vergeef je het me?", vroeg ze zacht. Hij knikte. Het was alweer maanden geleden dat ze zo intens had genoten van een vrijpartij. Ze had alles opgebiecht. Alles. Sjoerd was zich lam geschrokken. Hoe had ze in godsnaam zover kunnen gaan. "Heb je dan helemaal geen geweten?" had hij haar toegeschreeuwd. Toen waren over en weer de verwijten gekomen. Hij had haar geslagen. Zij trok zijn kleding stuk. Tot ze beiden jankend op de vloer waren beland. Daarna kwam het keerpunt. Ze hadden elkaars tranen gedroogd. Hun leven weer op de rails gepraat. Ze wilden hoe dan ook weer verder met elkaar. Urenlang hadden ze erover gesproken. Er mocht niets meer fout gaan. Nooit meer. Hun toekomst en die van hun kinderen stond immers op het spel. Eerst wilde hij naar de politie gaan om ze alles te vertellen. Maar ze wist hem er van te overtuigen dat niet te doen. Ze had een ander plan. Een beter plan. Eerst had hij hevig geprotesteerd. Wilde er niets van weten. Maar later, nadat ze haar bedoelingen nogmaals had uitgelegd, gaf hij zijn toestemming...
