Dilemma
Dilemma is de titel van een tiendelig misdaadverhaal dat ik in 2003 schreef in opdracht van FNV Magazine.
Illustratie: seven's heaven
In het kort...
Een jonge vrouw wordt vermoord aangetroffen in het Markermeer bij Hoorn. Inspecteur van politie Walstra stuit bij zijn onderzoek op de malafide praktijken van een bouwbedrijf. Het spoor brengt hem naar privé club Moulin Rouge. Daar ontmoet hij Cindy, die hem vertelt over een verdwenen collega. Wie was die collega? Wat voor rol speelt zij in het geheel. En wie is de ambtenaar die naar haar op zoek was? En waar houdt de aannemer en eigenaar van privé club Moulin Rouge Veldman zich allemaal mee bezig? Veel vragen, weinig antwoorden, in dit spannende verhaal. Met een verrassend slot...
HOOFDSTUK 1
Het is middernacht, 20 februari 2004. Geruisloos wordt hij ingesloten door grijze flarden mist, die onverwachts vanuit het IJsselmeer zijn komen opzetten. Sjoerd van Dongen zet de ruitenwissers aan om het kleffe vocht van zijn voorruit te vegen. Eigenlijk zou hij moeten stoppen, zijn auto aan de kant van de dijk moeten zetten en wachten tot de ergste mist is opgetrokken. Maar die tijd heeft hij niet. Het is al laat. Later dan hij kan verantwoorden. Hij weet nu al nauwelijks hoe hij zich met goed fatsoen kan verontschuldigen voor zijn middernachtelijke thuiskomst. Met goed fatsoen, bedenkt hij met iets van schaamte, daar is geen sprake meer van. Hij krimpt ineen bij de gedachte Hélène straks onder ogen te moeten komen. Wat moet hij haar vertellen? Hij mindert vaart. Door de weerspiegeling van de koplampen op het asfalt is de wegmarkering niet meer te zien. Hij is dolende. Een omstandigheid die symbool staat voor de situatie waarin hij is terechtgekomen. Waarom is hij zo lang blijven hangen in de Moulin Rouge? Het had hem al veel eerder duidelijk moeten worden dat Christina niet meer zou komen, net als gisteren en eergisteren. Niemand wist waar ze was. Alsof ze van de aardboden is verdwenen. Vanmorgen had hij terloops bij Veldman naar haar gevraagd. De aannemer had hem aangekeken of hij gestoord was. "Maak jij je druk om die hoer, Van Dongen?" vroeg hij honend. Hij had de neiging gevoeld de man zijn hersens in te slaan, maar Veldman zou gehakt van hem hebben gemaakt. Het is stom geweest om zich ooit in te laten met die corrupte hufter. Goed, Hélène heeft haar serre, maar hij zit nu met een levensgroot dilemma. Toch is Veldman niet zijn grootste zorg. Het gaat om Christina, hoer of geen hoer, hij is gek op die vrouw. Hij zucht en probeert zijn gevoel van onrust van zich af te zetten. Morgen, zo besluit hij, zou hij Veldman nogmaals vragen waar Christina is. En dan zou hij een antwoord van hem eisen. Dat besluit bevrijdt hem voor even van zijn sombere gevoelens. De mist is inmiddels minder geworden en hij voert zijn snelheid op. Plotseling valt hem een heldere gedachte in. De mist, bedenkt hij. Hij zou Hélène kunnen zeggen, dat hij door de mist vertraging heeft opgelopen. Tegelijkertijd ziet hij dat de mist is verdwenen.
*
Het is maandag 23 februari 2004, half tien 's morgens. Simon en Johan gooien hun gereedschap aan de kant. Het is schafttijd. Johan probeert nog één keer de kou uit zijn handen te wrijven, maar het bloed lijkt daar voorgoed verdwenen. "Hoe halen ze het verdomme in hun hersens om in deze tijd van het jaar een kademuur te repareren?" foetert hij. Simon lacht. 'Je moet je niet zo aanstellen, klojo, het is nog twee graden boven nul. Johan kijkt hem aan of hij hem ter plekke wil vermoorden. "Dat jij bent geboren met de huid van een nijlpaard geeft je nog niet het recht mij een aansteller te noemen", bitst hij terug. Simon begint nog harder te lachen. Hij kan beter tegen de kou dan zijn jongere collega, maar is het met hem eens dat dit soort klussen beter in de zomer aangepakt kan worden. Maar aan de andere kant begrijpt hij het wel. Straks begint het seizoen en dan wordt het hier een drukte van jewelste. De haven zal dan vol liggen met chartervaartuigen en zeiljachten en er zou dan geen ruimte zijn om de ponton te plaatsen. Bovendien is het nog maar de vraag of Johan nog aan werken toe zou komen. Hij zou zich vergapen aan al die schaars geklede meiden die hier langs flaneren. Simon klimt achter zijn collega de steiger af. De handen van zijn maat zien inderdaad blauw van de kou. Hij zal straks aan de uitvoerder vragen of het niet mogelijk is om aan de oostkant van de steiger een dekzeil te spannen. Dat zal al een hoop schelen. Hij bekijkt de situatie. Dat zeil zal goed vastgezet moeten worden, beseft hij. Het kan hier behoorlijk spoken. Misschien kan hij dat beter overleggen met de steigerbouwer. Hij wil juist zijn blik weer afwenden, als zijn aandacht wordt getrokken door iets dat in het water drijft. Iets dat hij niet onmiddellijk herkent, maar hem een bang voorgevoel bezorgt. Nieuwsgierig loopt hij een paar meter terug om het beter te kunnen bekijken. Zijn bange voorgevoel bedriegt hem niet . Vertwijfeld kijkt hij om zich heen. "Johan!!", brult hij. Zijn maat kijkt onwillig achterom. Met een grote armzwaai maakt hij zijn collega duidelijk dat hij moet komen. Johan kijkt chagrijnig. Hij lijkt er weinig voor te voelen om terug te lopen. Pas als Simon hem naar beneden wijst, wordt het hem duidelijk. Vol ongeloof staart hij naar het donkere water, waar een lijk langzaam voorbij komt drijven...
HOOFDSTUK 2
Van Deutekom staat hoofdschuddend op. "Mooie vrouw geweest", zegt hij somber. 'Vijfentwintig-, hooguit dertig jaar. Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten. Afgemaakt, als hinderlijk ongedierte." Inspecteur Walstra knikt. Hij voelt een koude rilling langs zijn rug glijden. "Hoelang geleden, dokter?" vraagt hij aan de schouwarts. Van Deutekom haalt zijn schouders op. "Daar kan ik nog niet veel over zeggen. Hooguit twee dagen, schat ik, maar best mogelijk dat de lage temperatuur het beeld vertekent. Walstra maakt een paar notities en buigt zich daarna over het slachtoffer. Van Deutekom heeft gelijk. Mooie vrouw geweest. Geen Hollandse. Ze heeft hoge jukbeenderen. Slavisch. Het voormalig Oostblok, gokt hij. Polen, Wit-Rusland. Zoiets. "Ga eens een stap opzij, Wal", hoort de inspecteur achter zich. "Zo kan ik geen foto's maken." Walstra doet een stap naar achteren om de politiefotograaf de gelegenheid te geven zijn plaatjes te schieten. De fotograaf ziet blauw van de kou. Hij is niet gekleed op de snijdende oostenwind, die de gevoelstemperatuur tot rond het vriespunt doet dalen. Walstra besluit naar de bouwkeet te lopen om de twee bouwvakkers, die het slachtoffer hadden ontdekt, nog een paar vragen te stellen. Achter het rood-witte lint hebben zich de eerste ramptoeristen al gemeld. Met uitgestoken nekken proberen ze een glimp van het gebeuren waar te nemen, wat ze door de met zorg geplaatste schermen onmogelijk wordt gemaakt.
Walstra stapt na twee kloppen op de deur de schaftkeet in, waar de twee bouwvakkers hem met argus ogen bekijken. De jongste van de twee mannen zit nog rillend aan tafel. De inspecteur begrijpt dat het zinloos zou zijn het woord tot hem te richten en vraagt zijn oudere collega of hij in staat is een paar vragen te beantwoorden. De man die zich had voorgesteld als Simon, knikt. Walstra schat hem midden veertig. Een tanige man, getekend door het buitenleven. "Hebben jullie er bezwaar tegen als ik rook?" vraagt de inspecteur terwijl hij een pakje shag tevoorschijn haalt. De mannen schudden hun hoofd, waarop de inspecteur een zware Brandaris begint te draaien. Daarna biedt hij de mannen zijn pakje shag aan, dat met een beslist gebaar wordt geweigerd. "Roken is dodelijk", verwijst Simon naar de boodschap op de verpakking. Walstra haalt zijn schouders op. "Politieman zijn ook", reageert hij cynisch, terwijl hij zijn shaggie in de brand steekt. Hij stelt de gebruikelijke vragen en zodra tijdstippen en omstandigheden nauwkeurig zijn genoteerd, kijkt hij de bouwvakkers onderzoekend aan. "Jullie hebben het slachtoffer gezien", zegt hij. "Dat moet voor jullie een schokkende ervaring zijn geweest. Is het niet zo?" De mannen knikken tegelijkertijd. "Kunnen jullie je, ondanks de schrik, herinneren de vrouw hier ooit eerder te hebben gezien?" De mannen schudden beiden hun hoofd. "Ik weet zeker van niet", antwoordt de jongste van de twee. "Anders zou ik me haar beslist hebben herinnerd." Zijn oudere collega beaamt dat. "Nee", zegt hij beslist. "Wij hebben die vrouw hier nooit eerder gezien."
*
Sjoerd van Dongen is katterig opgestaan. Hélène is al uit bed. Op weg naar de badkamer hoort hij hoe de kinderen ruzie maken over het laatste restje pindakaas. Ruzie. Dat had hij ook gehad. Hélène was niet in het smoesje van de mist getrapt. "Wordt het niet eens tijd dat je open kaart met me speelt?" had ze hem gevraagd. Zijn onnozele "hoe bedoel je?" maakte geen indruk. Ze had doorgedramd. Hem gezegd dat ze niet langer zijn goedkope smoesjes zou slikken. Ze eiste de volle waarheid. Na koortsachtig nadenken diste hij een verhaal op dat ze voor waar leek aan te nemen. Als medewerker op de afdeling stadsontwikkeling van de gemeente Hoorn had hij het op zijn werk gegooid. Miscalculaties, door zijn toedoen. Verkeerde prognoses gesteld. Kavelverhoudingen niet in de juiste verhoudingen weergegeven. Volgende week was er een presentatie van de plannen aan de gemeenteraad. Om zijn fouten te herstellen moest hij zowat dubbele uren draaien. Hélène leek hem te geloven. Ze had hem gezegd alle begrip te hebben en daaraan toegevoegd dat hij dit soort problemen voortaan ook met haar moet bespreken. "Ik ben je vrouw, Sjoerd", had ze gezegd. "Jouw probleem is ook mijn probleem." Maar zo simpel ligt het allemaal niet, bedenkt hij zuchtend, Terwijl hij het scheermes over zijn kin trekt, denkt hij weer aan Christina. Hij moet van Veldman eisen dat hij hem haar woon-of verblijfplaats geeft. En als de aannemer niet meewerkt, zal hij dreigen met de politie. Veldman moet niet denken dat hij door het gratis plaatsen van een serre alles kan maken. Tenslotte is de projectontwikkelaar ook van hém afhankelijk. Wanneer hij Veldman geen toekomstige locaties meer doorspeelt, kan hij daar zijn voordeel niet meer mee doen. Dat zal hem leren. Tevreden over deze gedachte spoelt hij zijn scheermes schoon en trekt het mes over zijn rechterwang. Te wild, beseft hij te laat. "Godverdomme!" Geschrokken kijkt hij in de spiegel. Het bloed gutst de wasbak in. Hij pakt een tissue om zijn bloedende wang te stelpen. Gealarmeerd door zijn vloeken komt Hélène naar de badkamer. Met ontbloot bovenlijf staat ze in de deuropening. "Wat is er schat?" vraagt ze bezorgd. Verdwaasd kijkt hij haar aan en wijst naar zijn rechterwang. Ze gaat achter hem staan en slaat troostend haar armen om zijn middel. Haar kleine borsten prikten in z'n rug. Hij voelde een lichte erectie opkomen. Tegelijkertijd schreeuwen zijn kinderen van beneden om het hardst dat ze door hun vader naar school gebracht willen worden. Ineens knapt er iets. Voelt hij spijt. Waar is hij in godsnaam mee bezig? Het moet over zijn, beseft hij. Christina moet voorgoed uit zijn leven verdwijnen...
HOOFDSTUK 3
"Geen papieren?" vraagt commissaris Van Eibergen. Walstra bevestigt dat. "Illegaal denk ik", laat hij de commissaris weten. "Ik sluit zelfs niet uit dat we hier te maken hebben met een slachtoffer van vrouwenhandel". Hij kijkt de commissaris afwachtend aan. De machtige gestalte van Van Eibergen draait zich met een woest gebaar naar het raam. "Je moet niet denken, Walstra", gromt hij. "Je moet weten!" De inspecteur knikt met tegenzin. "Niemand heeft haar tot nog toe als vermist opgegeven, dat weet ik zeker." De commissaris knikt goedkeurend. "Wat denk je, Wal?" zegt hij, "is het misschien verstandig om een foto van het slachtoffer in de regionale kranten te laten plaatsen?" Walstra schudt z'n hoofd. "Ik weet zeker dat dat zinloos is." antwoordt hij. Van Eibergen draait zich weer van het raam en kijkt de inspecteur verwilderd aan. "En waarom weet jij dat zo zeker?" vraagt hij honend. "We zijn nu vier dagen verder", zegt Walstra kalm. "En nog niemand heeft de verdwijning van deze prachtige vrouw gemeld. En ik verwacht niet dat het laten zien van haar portret daar veel verandering in gaat brengen. Ons slachtoffer bestaat op papier niet en vermoedelijk zijn de mensen die haar missen eenzelfde lot beschoren. Ze zijn hier wel, maar ze bestaan niet. Snapt u dat?" Van Eibergen staart naar het portret van de koning, alsof hij van hem een uitleg verwacht. "Je bedoelt..?" Walstra knikt. "Ja," zei hij, "dat bedoel ik. Geen foto dus." Van Eibergen kijkt de inspecteur vragend aan. "Wat stel jij dan voor?" vraagt hij. Walstra draait een shaggie en steekt dat in brand. "Ik hoor steeds meer geruchten dat hier mensen uit voormalige Oostbloklanden illegaal in de bouwsector werkzaam zijn", legt hij uit. "Misschien dat we in die hoek eens moeten gaan wroeten." Van Eibergens wenkbrauwen schieten omhoog. "Wroeten?" zegt hij niet begrijpend. "Wat bedoel je met Wroeten? Wees eens wat duidelijker." Walstra trekt zijn schouders op. "Gewoon", zegt hij. "Infiltreren in de bouwsector. Eens kijken of we daar wat wijzer kunnen worden." Van Eibergen knikt. "Probeer dat maar", zegt hij aarzelend. "Mijn zegen heb je." Walstra dooft zijn shaggie. "Probleem is alleen wel dat het ons aan tijd en manschappen ontbreekt", merkt hij dan op. "Hoeveel mensen denk jij nodig te hebben?" "Minstens vier man", antwoordt Walstra. Van Eibergen kijkt de inspecteur nijdig aan. "Vergeet het maar. Die kan ik onmogelijk vrij maken." Walstra maakte aanstalten het kantoor te verlaten, maar wordt met een woeste kreet teruggefloten. "Twee man. En geen man meer", biedt de commissaris aan. "Oké", zegt Walstra. "Maar dan wil ik Rood en Van Diepen." De commissaris draait zich weer naar het raam en staart nijdig naar buiten. "Onmogelijk", beslist hij. "Die houden zich bezig met de autodiefstallen." Walstra kijkt naar de deur. "Rood en Van Diepen", dramt hij door. "Anders vier man." Hij ziet het toch al forse hoofd van de politiechef zwellen en vreest het ergste. Maar Van Eibergen zwicht. "Oké", zegt hij onwillig. "Rood en Van Diepen. En nou opsodemieteren!"
*
Ben Rood en Peter van Diepen knikken gelijktijdig nadat Walstra zijn plannen heeft voorgelegd. "Maar hoe komen we aan werk, Wal", vraagt Rood. "Zo druk is het niet in de bouw op dit moment." "Weet ik", zegt Walstra, "maar ik heb mijn connecties . Ik laat jullie inschrijven bij een uitzendbureau. Ik zal zorgen dat de papieren in orde zijn, zodat jullie maandag aan het werk kunnen." "En hoe had je dat in gedachte, Wal?" vraagt Van Diepen verder. "Wij zijn natuurlijk geen bouwvakkers. Sterker nog, ik heb nog nooit een spijker in een muur geslagen." Walstra kikt beide brigadiers geringschattend aan. "Luister", zegt hij dwingend. "Ik heb voor jullie gekozen omdat jullie het postuur van een bouwvakker hebben. Wat jullie gaan doen verzin je zelf maar. Desnoods gaan jullie een beetje metselen." Van Diepen kijkt de inspecteur hoofdschuddend aan. "Alsof dat zo eenvoudig is", sputtert hij tegen. "Zeik niet, Van Diepen. Als je een varken een troffel aan zijn staart bindt, metselt hij ook. En als dat te moeilijk voor jullie wordt, gaan jullie maar een beetje opperen of opruimen of weet ik veel." "Maar..." Walstra schudt zijn hoofd. "Niks geen gemaar. Het gaat verdomme om moord. Een brute moord. Een prachtige vrouw is in de bloei van haar leven door haar hoofd geschoten. Ik wil die hufter die dat op zijn geweten heeft op het schavot. En wel zo snel mogelijk. Dus handen uit de mouwen, goed luisteren en alles dagelijks rapporteren." De brigadiers knikken gedwee en druipen af. Walstra kijkt ze hoopvol na. De boodschap lijkt te zijn aangekomen...
HOOFDSTUK 4
Sjoerd van Dongen trekt de zonneklep van zijn auto omlaag. De laagstaande februarizon verblindt hem. Hij vloekt inwendig en kijkt gespannen op het digitale klokje. Acht uur achtenvijftig en twee graden onder nul, leest hij gehaast. Hij is laat. Hélène vroeg hem Jasper naar school te brengen. Zijzelf wil bij hun dochter blijven. Martine is ziek, grieperig. Hij is het met Helène eens dat het niet verantwoord is haar naar school te laten gaan. Aan Jasper had hij gemerkt dat die het leuk vond nu eens door zijn vader naar school te worden gebracht. Zijn zoon vroeg hem zelfs de klas mee in te gaan om zijn werkstuk over de winter te laten zien. Toen hij de tekening zag, had hij moeite om zijn ontroering meester te blijven. Een onbeholpen schets van een figuur die een slee voortrok. Op de slee zat een jongetje, of eigenlijk waren het niet meer dan twee rondjes en vier streepjes. Maar de boodschap was duidelijk: vader en zoon. Een belevenis van twee weken geleden. Steeds nadrukkelijker beseft hij dat hij een punt moest zetten achter zijn affaire met Christina. Achteraf bezien moet hij zich gelukkig prijzen haar niet meer te hebben gezien. Het is het allemaal niet waard. Hij zou ook Veldman duidelijk moeten maken dat hij niet meer op zijn hulp hoeft te rekenen. Het is over. Einde dilemma. Voldaan over dit besluit zet hij de radio aan voor het nieuws. Er moet nog meer bezuinigd worden volgens het kabinet. De belastingdruk zou worden opgevoerd en ook wordt de discussie over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente weer aangezwengeld. Even komt het dilemma weer terug. Er zijn nieuwe bouwlocaties bekend. Veldman zal hem rijkelijk belonen als hij die als eerste te horen krijgt. Maar hij vermant zich. Het moet over zijn. Desnoods gaat hij kleiner wonen. Een plotseling overstekend kind onderbreekt zijn gedachten. Om een aanrijding te voorkomen moet hij vol in de remmen. Door deze actie ontgaat hem het laatste nieuwsbericht, waarin melding wordt gemaakt van een aangespoeld lijk in het Markermeer. Een woordvoerder van de politie meldt dat het slachtoffer een vrouw is en door geweld om het leven is gebracht. Sjoerd van Dongen slaakt een zucht van verlichting. Het nieuws had even niet zijn interesse. Voor hem gold alleen dat hij het kind niet aanreed, wat tot zijn opluchting ook niet is gebeurd.
*
Rood en Van Diepen zijn begonnen op een woningbouwproject in plan-West. Op deze locatie worden tweehonderd woningen gebouwd door projectontwikkelaar en aannemersbedrijf Veldman. Het bouwbedrijf is bezig aan de laatste fase van vijftig woningen. De binnenmuren, die zijn opgetrokken uit kalkzandsteenelementen, zijn grotendeels klaar en de metselaars zijn nu volop bezig met de buitenmuren. Ben Rood krijgt van de uitvoerder de opdracht de steigerbouwers te assisteren, terwijl Van Diepen de isolatie vóór de metselaars uit tegen de binnenmuren aanbrengt. Rood vervloekt het werk. De zes meter lange, stalen steigerpijpen zijn loodzwaar en blijven bijna vastgevroren aan zijn blote handen plakken. Morgen, neemt hij zich voor, zal hij handschoenen meenemen. De mannen die hij moet assisteren, zijn grotendeels Polen, waardoor communicatie nauwelijks mogelijk is. Met jaloerse blikken kijkt Rood naar zijn collega, die fluitend bezig is de gele isolatiedekens op de uitstekende spouwhaken te drukken. Rood begrijpt niet hoe de Poolse steigerbouwers dit zware werk de hele dag kunnen volhouden. Het is nu half twaalf en hij zit er helemaal doorheen. Uit de eerste gesprekken, die ze tijdens de schaft met meerdere bouwvakkers hadden gehad, was duidelijk geworden dat er met de Poolse arbeiders op deze bouwplaats niets aan de hand lijkt. Ze zouden hier volkomen legaal aan het werk zijn. Klaas, de voorman- steigerbouwer, had hem verzekerd dat de Poolse steigerbouwer gewoon volgens de bouw-cao worden betaald. Anders is dat volgens hem met de Wit-Russen en de Tsjechen die hier via een onderaannemer aan het werk zijn. "Ik zie steeds verschillende gezichten", had hij gezegd. "Dat vertrouw ik niet." Terwijl Rood met een steigerpijp op zijn schouder loopt, hoort hij achter zich plotseling een hoop kabaal. Door de lange pijp op zijn schouder kan hij zich niet omdraaien om te zien waar het kabaal vandaan komt. Maar aan de geluiden te horen gaat het om een ruzie die behoorlijk uit de hand dreigt te lopen. Pas nadat hij de pijp tegen de kopgevel heeft geplaatst, draait hij zich om. Het rumoer is inmiddels verstomd. Een groepje bouwvakkers staan druk gebarend naar beneden te wijzen. Tussen hen in ligt een man op de grond. Rood loopt er op af. Hij ziet hoe de man moeite doet om overeind te komen. Een andere man wordt door twee bouwvakkers in de houdgreep gehouden. Rood ziet dat het de man op de grond niet lukt om zich op te richten; hij valt weer terug op het beton. Uit zijn rechterslaap guts bloed. Rood belt een ambulance en buigt zich over het slachtoffer heen. De man draait met zijn ogen en legt een vinger op zijn tong. Alsof hij iets wil zeggen. De brigadier buigt zich dieper naar hem toe, maar het lukt de man niet een woord uit te brengen...
HOOFDSTUK 5
"Dood?" Brigadier Rood knikt. Hij is onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen bezweken." Walstra vloekt en loopt naar het raam. "Waar ging die ruzie over", wil hij weten. Rood haalt zijn schouders op. "Onduidelijk", zegt hij. "Het waren Tsjechen. De bouwvakkers die in de buurt aan het werk waren, konden het niet verstaan. Maar dat het om iets heftigs moet zijn gegaan is wel duidelijk. De mannen gingen als beesten te keer." "Is er al iets bekend over de gearresteerde man?" wil Van Diepen weten. Walstra begint een shaggie te draaien. "De man is nog niet erg spraakzaam", antwoordt hij ondertussen "We weten inmiddels dat hij Janovick heet en de Tsjechische nationaliteit bezit. We gaan nu kijken of zijn papieren in orde zijn, daarna zal hij worden voorgeleid aan de officier van justitie en wordt dan waarschijnlijk vervolgd voor doodslag." Van Diepen knikt begrijpend. "De voorman van de steigerbouwers denkt dat die Tsjechen hier illegaal zijn", merkt Rood op. Walstra dooft z'n sigaret en kijkt de brigadier belangstellend aan. "Waar baseert die man dat op?" wil hij weten. "Ze werken voor een onderaannemer, ene Diekstra. Volgens de voorman verandert die ploeg regelmatig van samenstelling. Telkens wanneer hij die lui een beetje begint te kennen, verdwijnen ze weer en komen er weer nieuw gezichten." Walstra overdenkt Roods woorden. "En een van die nieuwe gezichten was dus Janovick?" vraagt hij. Rood schudt zijn hoofd. "Dat is juist zo vreemd. Die Janovick was nog niet eerder gesignaleerd op de bouwplaats. Ook niet tijdens de schaft. Niemand wist waar hij ineens vandaan was gekomen." Walstra vraagt zich af wat dat kan betekenen, maar wordt daarin onderbroken door een klop op de deur. Een ogenblik later verschijnt de machtige gestalte van commissaris Van Eibergen in de deuropening, die de inspecteur sommeert naar zijn kantoor te komen.
*
"Ik wil je voorstellen aan de heer Veldman", zegt de commissaris zodra hij de deur van zijn kamer achter zich heeft dichtgedaan. "De heer Veldman is projectontwikkelaar en eigenaar van bouwmaatschappij Veldman BV. Hij hoorde van het treurige voorval op zijn bouwplaats en is hier voor nadere informatie." Walstra accepteert de uitgestoken hand van de aannemer. "Neemt u mij niet kwalijk", begint Veldman. "Dit is voor mij voor het eerst dat ik word geconfronteerd met een dergelijk incident. Ik heb begrepen dat een gedeelte van de bouwplaats moet worden afgezet voor sporenonderzoek, maar ik mag toch hopen dat er morgen gewoon weer gebouwd kan worden?" Walstra haalt zij pakje shag tevoorschijn en begint een sigaret te rollen. De klamme handdruk en de outfit van de aannemer stonden hem al tegen, maar de glimlach tijdens het uitspreken van zijn wens dat er morgen weer gebouwd mag worden, was doorslaggevend. Hij mag de aannemer niet. "Kende u het slachtoffer", vraagt Walstra, daarmee de vraag negerend. De man schudt zijn hoofd en kijkt de inspecteur verbaasd aan. "Er werken zeshonderd man binnen mijn onderneming, meneer Walstra. U verwacht toch niet van mij dat ik ze allemaal persoonlijk ken?" Walstra steekt zijn shaggie in de brand en kijkt de aannemer onderzoekend aan. De man draagt een lange zwarte jas en een witte shawl. Hij heeft een stevig postuur en Walstra schat dat de aannemer ongeveer even oud als hem zelf is. Begin vijftig. Maar waar hij nog een volle haardos bezit, is Veldman zo kaal als een biljartbal. Walstra verwondert zich dan ook over de eigenaardige gewoonte van de aannemer om met regelmaat zijn gespreide vingers over zijn kale schedel te laten glijden. Alsof hij een wonder verwacht Of is de bouwer gewoon nerveus? "Het slachtoffer is een Tsjechische bouwvakker", zegt Walstra. "Op dit moment wordt nagetrokken of zijn papieren in orde zijn. Maar wellicht dat u ons een voorschot op de uitslag kunt geven. Dat zou ons een hoop tijd schelen." Veldmans ogen vernauwen zich. Hij richt zijn blik op van Eibergen, alsof hij verwacht dat de commissaris zijn ondergeschikte tot de orde zal roepen. Maar Van Eijbergen zwijgt. "Ik begrijp niet goed wat u bedoelt, inspecteur ", zegt de aannemer wat ongemakkelijk. "Kunt u daar wat duidelijker over zijn?" Walstra blaast kleine kringetjes rook de ruimte in en kijkt Veldman met gespeelde arrogantie aan. "Weet u, meneer Veldman", zegt hij kalm. "Wij zitten krap in onze tijd. Uw hulp zou ons zeer welkom zijn. Er is namelijk nog een moordzaak die ons bezighoudt." De aannemer lijkt niet onder de indruk. "Wat een toeval", zegt hij zonder enige compassie. "Was dat ook in Hoorn?" Walstra knikt. Hij haalt de foto van de vermoorde vrouw uit de binnenzak van zijn colbert en laat hem aan Veldman zien. "Het toeval wil dat zij ook van Tsjechische afkomst is", zei hij de aannemer observerend. "Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten." Veldman bekijkt de foto, maar geeft geen krimp. "Zonde", zegt hij onaangedaan. "Ze leek me een mooie vrouw..."
HOOFDSTUK 6
Om kwart voor twee wordt Sjoerd van Dongen er door zijn chef aan herinnerd dat hij de wijzigingen voor de nieuwste vinex-locaties naar Den Haag moet sturen. Hij was het glad vergeten. Zoals hij ook zijn afspraak om half twaalf met wethouder Stuurs was vergeten. De wethouder voor ruimtelijk ordening had tien minuten tevergeefs op hem gewacht en hem zijn nalatigheid niet in dank afgenomen. Het telefoontje dat hij vanmorgen van Veldman kreeg, had van zijn hoofd een zeef gemaakt. De aannemer liet hem weten dat Christina terecht was. Dat ze haar hadden gevonden, drijvend tegen een kademuur in het Markermeer. "Dood als een pier, Van Dongen", had Veldman er aan toegevoegd. De laconiek vertelde boodschap deed hem naar adem happen. Adem die stokte toen de aannemer hem vertelde dat hij daar meer over moest weten. "Jij was haar laatste klant, Van Dongen. Jij hebt haar voor het laatst gezien." Voordat hij in staat was te vragen wat Veldman daarmee bedoelde, had de aannemer de verbinding verbroken. "Jij hebt haar het laatst gezien..." Die woorden gonzen voortdurend door zijn hoofd. Het antwoord op de vraag die hij van plan was aan Veldman te stellen, heeft hij zichzelf inmiddels al gegeven. De aannemer verdenkt hem van moord, zoveel is zeker. Meerdere scenario's tollen door zijn hoofd gegaan. De ergste van allemaal was dat hij straks op zijn werk zou worden opgepakt. Dat hij wordt gearresteerd op verdenking van moord op Christina. Dat hij Hélène moet bellen met de vraag of zij Sander van school wil halen, omdat...Hij schudt hard met zijn hoofd, alsof hij die afschuwelijke gedachte uit zijn hoofd wil jagen. Hij moet Veldman zien te bereiken, beseft hij. Hij moet van de aannemer eisen zijn verdenking niet door te spelen naar de politie. En als hij dat wel zou doen, dan zou hij...Ja wat zou hij? Hij denkt koortsachtig na, maar beseft steeds meer dat niet híj, maar Veldman de sterkste troeven in handen heeft. Eén anoniem telefoontje van de aannemer zou voldoende zijn om hem in de problemen te brengen. Ontkennen zou zinloos zijn. Ze zouden doorvragen. Hem uitputten. Net zolang tot hij door zou slaan. Zou toegeven dat hij Christina vermoordde. Hij rilt. Er moet wat gebeuren, weet hij. Maar wat?
*
Inspecteur Walstra loopt te ijsberen door zijn kantoor. Hij denkt aan de aannemer. Aan Veldman. Onderzoek wees uit dat het Poolse personeel van Bouwbedrijf Veldman legaal aan het werk was. Ander was dat met de werknemers van Diekstra BV. Diekstra is onderaannemer. Een soort koppelbaas die regelmatig personeel aan Veldman levert. Hoewel de rechercheurs van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid er nog niet de vinger achter wisten te krijgen, voelden ze wel nattigheid. Het vermoeden bestaat dat Diekstra als een soort katvanger voor Veldman fungeert. Veldman had tijdens de ondervraging hierover de verbaasde onschuld gespeeld. Maar Walstra heeft zijn twijfels. Hij vertrouwt de bouwreus niet. Waarom weet hij niet. Vermoedelijk was het zijn in twintig jaar ontwikkelde gevoel dat hem dat influistert. Maar rechters hebben geen boodschap aan een onderbuikgevoel. Rechters eisen feiten. Een klop op de deur verstoort zijn overpeinzingen. Van Diepen steekt zijn hoofd om de deur en vraagt de inspecteur binnen te mogen komen. Walstra ziet aan de brigadier dat hij iets belangrijks te melden heeft. Zijn gezicht ziet rood van opwinding. "Kom verder", gebaart Walstra vaderlijk, "en vertel." Van Diepen schraapt een paar keer zijn keel. "Je gelooft het niet", begint hij. "Maar de vermoorde vrouw die in het Markermeer is gevonden, heeft dezelfde achternaam als onze verdachte." Walstra kijkt de brigadier verrast aan. "Janovick?" Van Diepen knikt. "Christina Janovick is de jongere zus van onze verdachte, Peter Janovick. Peter is haar broer. Het slachtoffer heette de vriend te zijn van Christina." Walstra kijkt de brigadier vragend aan. "Heette de vriendin van Christina te zijn? Wat bedoel je precies?" Van Diepen gaat op Walstra's bureau zitten. "Het slachtoffer zou haar vertrouwen hebben misbruikt door haar als prostituee in de Moulin Roge te laten werken", legt hij uit. "En Hoe kom je aan die wijsheid?" vraagt de inspecteur kritisch. "Ik hoorde dat van een collega steigerbouwer", verklaart de brigadier. "Hij kende het slachtoffer." Walstra knikt begrijpend. Als Van Diepen de waarheid spreekt, en iets in hem zegt dat dat het geval is, kan dit een belangrijke doorbraak betekenen. "Kon jij die collega dan verstaan?" vraagt hij nog steeds kritisch. Van Diepen bevestigt dat. "De man sprak Duits. Ik beheers die taal goed. Mijn moeder was Duitse." Walstra pakt z'n pakje shag en begint te rollen. Z'n handen zijn klam. Van Diepen verstond het dus goed, waarmee het laatste restje twijfel weg is. Christina Janovick was prostituee. Tegen wil en dank? vraagt hij zich af. Een vraag waar hij zo snel mogelijk antwoord op moet zien te krijgen...