Dilemma

Dilemma is de titel van een  tiendelig misdaadverhaal dat ik in 2003 schreef in opdracht van FNV Magazine.

Illustratie: seven's heaven

In het kort...

Een jonge vrouw wordt vermoord aangetroffen in het Markermeer bij Hoorn. Inspecteur van politie Walstra stuit bij zijn onderzoek op de malafide praktijken van een bouwbedrijf. Het spoor brengt hem naar privé club Moulin Rouge. Daar ontmoet hij Cindy, die hem vertelt over een verdwenen collega.  Wie was die collega? Wat voor rol speelt zij in het geheel. En wie is de ambtenaar die naar haar op zoek was?  En waar houdt de aannemer en eigenaar van privé club Moulin Rouge  Veldman zich allemaal mee bezig? Veel vragen, weinig antwoorden, in dit spannende verhaal. Met een verrassend slot...

     HOOFDSTUK 1

Het is middernacht, 20 februari 2004. Geruisloos wordt hij ingesloten door grijze flarden mist, die onverwachts vanuit het IJsselmeer zijn komen opzetten.  Sjoerd van Dongen zet de ruitenwissers aan om het kleffe vocht van zijn voorruit te vegen. Eigenlijk zou hij moeten stoppen, zijn auto aan de kant van de dijk moeten zetten en wachten tot de ergste mist is opgetrokken. Maar die tijd heeft hij niet. Het is al laat. Later dan hij kan verantwoorden. Hij weet nu al nauwelijks hoe hij zich met goed fatsoen kan verontschuldigen voor zijn middernachtelijke thuiskomst. Met goed fatsoen, bedenkt hij met iets van schaamte, daar is geen sprake meer van. Hij krimpt ineen bij de gedachte Hélène straks onder ogen te moeten komen. Wat moet hij haar vertellen?  Hij mindert vaart. Door de weerspiegeling van de koplampen op het asfalt is de wegmarkering niet meer te zien. Hij is dolende. Een omstandigheid die symbool staat voor de situatie waarin hij is terechtgekomen. Waarom is hij zo lang blijven hangen in de Moulin Rouge? Het had hem al veel eerder duidelijk moeten worden dat Christina niet meer zou komen, net als gisteren en eergisteren. Niemand wist waar ze was.  Alsof ze van de aardboden is verdwenen. Vanmorgen had hij terloops  bij Veldman naar haar gevraagd. De aannemer had hem aangekeken of hij gestoord was.    "Maak jij je druk om die hoer, Van Dongen?" vroeg hij honend.               Hij had de neiging gevoeld de man zijn hersens in te slaan, maar Veldman zou gehakt van hem hebben gemaakt. Het is stom geweest om zich ooit in te laten met die corrupte hufter. Goed, Hélène heeft haar serre, maar hij zit nu met een levensgroot dilemma. Toch is Veldman niet zijn grootste zorg. Het gaat om Christina, hoer of geen hoer, hij is gek op die vrouw. Hij zucht en probeert zijn gevoel van onrust van zich af te zetten. Morgen, zo besluit hij,  zou hij Veldman nogmaals vragen waar Christina is. En dan zou hij een antwoord van hem eisen. Dat besluit bevrijdt hem voor even van zijn sombere gevoelens. De mist is inmiddels minder geworden en hij voert zijn snelheid op. Plotseling valt hem een heldere gedachte in. De mist, bedenkt hij. Hij zou Hélène kunnen zeggen, dat hij door de mist vertraging heeft opgelopen. Tegelijkertijd ziet hij dat de mist is verdwenen.

                       

                                             *

Het is maandag 23 februari 2004, half tien 's morgens. Simon en Johan gooien hun gereedschap aan de kant. Het is schafttijd. Johan probeert nog één keer de kou uit zijn handen te wrijven, maar het bloed lijkt daar voorgoed verdwenen.                                                                                               "Hoe halen ze het verdomme in hun hersens om in deze tijd van het jaar een kademuur te repareren?" foetert hij.                                           Simon lacht. 'Je moet je niet zo aanstellen, klojo, het is nog twee graden boven nul. Johan kijkt hem aan of hij hem ter plekke wil vermoorden. "Dat jij bent geboren met de huid van een nijlpaard geeft je nog niet het recht mij een aansteller te noemen", bitst hij terug.      Simon begint nog harder te lachen. Hij kan beter tegen de kou dan zijn jongere collega, maar is het met hem eens dat dit soort klussen beter in de zomer aangepakt kan worden. Maar aan de andere kant begrijpt hij het wel. Straks begint het seizoen en dan wordt het hier een drukte van jewelste. De haven zal dan vol liggen met chartervaartuigen en zeiljachten en er zou dan geen ruimte zijn om de ponton te plaatsen. Bovendien is het nog maar de vraag of Johan nog aan werken toe zou komen. Hij zou zich vergapen aan al die schaars geklede meiden die hier langs flaneren.  Simon klimt achter zijn collega de steiger af. De handen van zijn maat zien inderdaad blauw van de kou. Hij zal straks aan de uitvoerder vragen of het niet mogelijk is om aan de oostkant van de steiger een dekzeil te spannen. Dat zal  al een hoop schelen. Hij bekijkt de situatie. Dat zeil zal goed vastgezet moeten worden, beseft hij.  Het kan hier behoorlijk spoken. Misschien kan hij dat beter overleggen met de steigerbouwer. Hij wil juist zijn blik weer afwenden, als zijn aandacht wordt getrokken door iets dat in het water drijft. Iets dat hij niet onmiddellijk herkent, maar hem een bang voorgevoel bezorgt. Nieuwsgierig loopt hij een paar meter terug om het beter te kunnen bekijken. Zijn bange voorgevoel bedriegt hem niet . Vertwijfeld kijkt hij om zich heen. "Johan!!", brult hij. Zijn maat kijkt onwillig achterom. Met een grote armzwaai maakt hij zijn collega duidelijk dat hij moet komen. Johan kijkt chagrijnig. Hij lijkt er weinig voor te voelen om terug te lopen. Pas als Simon hem naar beneden wijst, wordt het hem duidelijk. Vol ongeloof staart hij naar het donkere water, waar  een lijk langzaam voorbij komt drijven... 

 

HOOFDSTUK 2

Van Deutekom staat hoofdschuddend op. "Mooie vrouw geweest", zegt hij somber. 'Vijfentwintig-, hooguit dertig jaar. Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten. Afgemaakt, als hinderlijk ongedierte."                              Inspecteur Walstra knikt. Hij voelt een koude rilling langs zijn rug glijden. "Hoelang geleden, dokter?" vraagt hij aan de schouwarts. Van  Deutekom haalt zijn schouders op. "Daar kan ik nog niet veel over zeggen. Hooguit twee dagen, schat ik, maar best mogelijk dat de lage temperatuur het beeld vertekent. Walstra maakt een paar notities en buigt zich daarna over het slachtoffer. Van Deutekom heeft gelijk. Mooie vrouw geweest. Geen Hollandse. Ze heeft hoge jukbeenderen. Slavisch. Het voormalig Oostblok, gokt hij. Polen, Wit-Rusland. Zoiets. "Ga eens een stap opzij, Wal", hoort de inspecteur achter zich. "Zo kan ik geen foto's maken." Walstra doet een stap naar achteren om de politiefotograaf de gelegenheid te geven zijn plaatjes te schieten. De fotograaf ziet blauw van de kou. Hij is niet gekleed op de snijdende oostenwind, die de gevoelstemperatuur tot rond het vriespunt doet dalen. Walstra besluit naar de bouwkeet te lopen om de twee bouwvakkers, die het slachtoffer hadden ontdekt, nog een paar vragen te stellen. Achter het rood-witte lint hebben zich de eerste ramptoeristen al gemeld. Met uitgestoken nekken  proberen ze een glimp  van het gebeuren  waar te nemen, wat ze door de met zorg geplaatste schermen onmogelijk wordt gemaakt.  

Walstra stapt  na twee kloppen op de deur de schaftkeet in, waar de twee bouwvakkers hem met argus ogen bekijken. De jongste van de twee mannen zit nog rillend aan tafel. De inspecteur begrijpt dat het zinloos zou zijn het woord tot hem te richten en vraagt zijn oudere collega of hij in staat is een paar vragen te beantwoorden. De man die zich had voorgesteld als Simon, knikt. Walstra schat hem midden veertig.  Een tanige man, getekend door het buitenleven. "Hebben jullie er bezwaar tegen als ik rook?" vraagt de inspecteur terwijl hij een pakje shag tevoorschijn haalt. De mannen schudden hun hoofd, waarop de inspecteur een zware Brandaris begint te draaien. Daarna biedt hij de mannen zijn pakje shag aan, dat met een beslist gebaar wordt geweigerd. "Roken is dodelijk", verwijst Simon naar de boodschap op de verpakking. Walstra haalt zijn schouders op. "Politieman zijn ook", reageert hij cynisch, terwijl hij zijn shaggie in de brand steekt.  Hij stelt de gebruikelijke vragen en zodra tijdstippen en omstandigheden nauwkeurig zijn genoteerd, kijkt hij de bouwvakkers onderzoekend  aan. "Jullie hebben het slachtoffer gezien", zegt hij. "Dat moet voor jullie een schokkende ervaring zijn geweest. Is het niet zo?" De mannen knikken tegelijkertijd. "Kunnen jullie je, ondanks de schrik, herinneren de vrouw hier ooit eerder te hebben gezien?" De mannen schudden beiden hun hoofd. "Ik weet zeker van niet", antwoordt de jongste van de twee. "Anders zou ik me haar beslist hebben herinnerd." Zijn oudere collega beaamt dat. "Nee", zegt hij beslist. "Wij hebben die vrouw hier nooit eerder gezien." 

                                   

                                      

Sjoerd van Dongen is katterig opgestaan. Hélène is al uit bed. Op weg naar de badkamer hoort hij hoe de kinderen ruzie maken over het laatste restje pindakaas. Ruzie. Dat had hij ook gehad. Hélène was niet in het smoesje van de mist getrapt. "Wordt het niet eens tijd dat je open kaart met me speelt?" had ze hem gevraagd. Zijn onnozele "hoe bedoel je?" maakte geen indruk. Ze had doorgedramd. Hem gezegd dat ze niet langer zijn goedkope smoesjes zou slikken. Ze eiste de volle waarheid. Na koortsachtig nadenken diste hij een verhaal op dat ze voor waar leek aan te nemen. Als medewerker op de afdeling stadsontwikkeling van de gemeente Hoorn  had hij het op zijn werk gegooid. Miscalculaties, door zijn toedoen. Verkeerde prognoses gesteld. Kavelverhoudingen niet in de juiste verhoudingen weergegeven. Volgende week was er een presentatie van de plannen aan de gemeenteraad. Om zijn fouten te herstellen moest hij zowat dubbele uren draaien. Hélène leek hem te geloven. Ze had hem gezegd alle begrip te hebben en daaraan toegevoegd dat hij dit soort problemen voortaan ook met haar moet bespreken. "Ik ben je vrouw, Sjoerd", had ze gezegd. "Jouw probleem is ook mijn probleem." Maar zo simpel ligt het allemaal niet, bedenkt hij zuchtend, Terwijl hij het scheermes over zijn kin trekt, denkt hij weer aan Christina. Hij moet van Veldman eisen dat hij hem haar woon-of verblijfplaats geeft. En als de aannemer niet meewerkt, zal hij dreigen met de politie. Veldman moet niet denken dat hij door het gratis plaatsen van een serre alles kan maken. Tenslotte is de projectontwikkelaar ook van hém afhankelijk. Wanneer hij Veldman geen toekomstige locaties meer doorspeelt, kan hij daar zijn voordeel niet meer mee doen. Dat zal hem leren. Tevreden over deze gedachte spoelt hij zijn scheermes schoon en trekt het mes over zijn rechterwang. Te wild, beseft hij te laat. "Godverdomme!" Geschrokken kijkt hij in de spiegel. Het bloed gutst de wasbak in. Hij pakt een tissue om  zijn bloedende wang te stelpen. Gealarmeerd door zijn vloeken komt Hélène naar de badkamer.  Met ontbloot bovenlijf staat ze in de deuropening. "Wat is er schat?" vraagt ze bezorgd. Verdwaasd kijkt hij haar aan en wijst naar zijn rechterwang. Ze gaat achter hem staan en slaat troostend haar armen om zijn middel. Haar kleine borsten  prikten in z'n rug. Hij voelde een lichte erectie opkomen. Tegelijkertijd  schreeuwen zijn kinderen van beneden om het hardst dat ze door hun vader naar school gebracht willen worden. Ineens knapt er iets.  Voelt hij spijt. Waar is hij in godsnaam mee bezig? Het moet over zijn, beseft hij.  Christina moet voorgoed uit zijn leven verdwijnen...

 

HOOFDSTUK 3

"Geen papieren?" vraagt commissaris Van Eibergen. Walstra bevestigt dat. "Illegaal denk ik", laat hij de commissaris weten. "Ik sluit zelfs niet uit dat we hier te maken hebben met een slachtoffer van vrouwenhandel". Hij kijkt de commissaris afwachtend aan. De machtige gestalte van Van Eibergen draait zich met een woest gebaar naar het raam. "Je moet niet denken, Walstra", gromt hij. "Je moet weten!"   De inspecteur knikt met tegenzin. "Niemand heeft haar tot nog toe als vermist opgegeven, dat weet ik zeker."  De commissaris knikt goedkeurend. "Wat denk je, Wal?" zegt hij,  "is het misschien verstandig om een foto van het slachtoffer in de regionale kranten te laten plaatsen?"  Walstra schudt z'n hoofd. "Ik weet zeker dat dat zinloos is."  antwoordt hij. Van Eibergen draait zich weer van het raam en kijkt de inspecteur verwilderd aan. "En waarom weet jij dat zo zeker?" vraagt hij honend.  "We zijn nu vier dagen verder", zegt Walstra kalm. "En nog niemand heeft de verdwijning van deze prachtige vrouw gemeld. En ik verwacht niet dat het laten zien van haar portret daar veel verandering in gaat brengen. Ons slachtoffer bestaat op papier niet en vermoedelijk zijn de mensen die haar missen eenzelfde lot beschoren. Ze zijn hier wel, maar ze bestaan niet. Snapt u dat?" Van Eibergen staart naar het portret van de koning, alsof hij van hem een uitleg verwacht. "Je bedoelt..?" Walstra knikt. "Ja," zei hij, "dat bedoel ik. Geen foto dus."  Van Eibergen kijkt de inspecteur vragend aan. "Wat stel jij dan voor?" vraagt hij.                  Walstra  draait een shaggie en steekt dat in brand.  "Ik hoor steeds meer geruchten dat hier mensen uit voormalige Oostbloklanden illegaal in de bouwsector werkzaam zijn", legt hij uit. "Misschien dat we in die hoek eens moeten gaan wroeten."  Van Eibergens wenkbrauwen schieten omhoog. "Wroeten?" zegt hij niet begrijpend. "Wat bedoel je met Wroeten? Wees eens wat duidelijker."  Walstra trekt zijn schouders op. "Gewoon", zegt hij. "Infiltreren in de bouwsector. Eens kijken of we daar wat wijzer kunnen worden."  Van Eibergen knikt. "Probeer dat maar", zegt hij aarzelend.  "Mijn zegen heb je."  Walstra dooft zijn shaggie. "Probleem is alleen wel dat het ons aan tijd en manschappen ontbreekt", merkt hij dan op.                 "Hoeveel mensen denk jij nodig te hebben?"                                            "Minstens vier man", antwoordt Walstra.                                                              Van Eibergen kijkt de inspecteur nijdig aan. "Vergeet het maar. Die kan ik onmogelijk vrij maken."                                                                                                  Walstra maakte aanstalten het kantoor te verlaten, maar wordt met een woeste kreet teruggefloten. "Twee man. En geen man meer", biedt de commissaris aan.                                                                                                          "Oké", zegt Walstra. "Maar dan wil ik Rood en Van Diepen."                                 De commissaris draait zich weer naar het raam en staart nijdig naar buiten. "Onmogelijk", beslist hij. "Die houden zich bezig met de autodiefstallen."                                                                                                    Walstra kijkt naar de deur. "Rood en Van Diepen", dramt hij door. "Anders vier man."  Hij ziet het toch al forse hoofd van de politiechef zwellen en vreest het ergste. Maar Van Eibergen zwicht. "Oké", zegt hij onwillig. "Rood en Van Diepen. En nou opsodemieteren!"

                                            

                                   *

                                                                

Ben Rood en Peter van Diepen knikken gelijktijdig nadat Walstra zijn plannen heeft voorgelegd. "Maar hoe komen we aan werk, Wal", vraagt Rood. "Zo druk is het niet in de bouw op dit moment."                                    "Weet ik", zegt Walstra, "maar ik heb mijn connecties . Ik laat jullie inschrijven bij een uitzendbureau. Ik zal zorgen dat de papieren in orde zijn, zodat jullie maandag aan het werk kunnen." "En hoe had je dat in gedachte, Wal?" vraagt Van Diepen verder. "Wij zijn natuurlijk geen bouwvakkers. Sterker nog, ik heb nog nooit een spijker in een  muur geslagen."                                                                                                               Walstra kikt beide brigadiers geringschattend aan. "Luister", zegt hij dwingend. "Ik heb voor jullie gekozen omdat jullie het postuur van een bouwvakker hebben. Wat jullie gaan doen verzin je zelf maar. Desnoods gaan jullie een beetje metselen."                                                                             Van Diepen kijkt de inspecteur hoofdschuddend aan. "Alsof dat zo eenvoudig is", sputtert hij tegen.                                                                          "Zeik niet, Van Diepen. Als je een varken een troffel aan zijn staart bindt, metselt hij ook. En als dat te moeilijk voor jullie wordt, gaan jullie maar een beetje opperen of opruimen of weet ik veel."                                                          "Maar..."                                                                                                                             Walstra schudt zijn hoofd. "Niks geen gemaar. Het gaat verdomme om moord. Een brute moord. Een prachtige vrouw is in de bloei van haar leven door haar hoofd geschoten. Ik wil die hufter die dat op zijn geweten heeft op het schavot. En wel zo snel mogelijk. Dus handen uit de mouwen, goed luisteren en alles dagelijks rapporteren."                                                               De brigadiers knikken gedwee en druipen af. Walstra kijkt ze hoopvol na. De boodschap lijkt te zijn aangekomen...

 

 

HOOFDSTUK 4

Sjoerd van Dongen trekt de zonneklep van zijn auto omlaag. De laagstaande februarizon verblindt hem. Hij vloekt inwendig en kijkt gespannen op het digitale klokje. Acht uur achtenvijftig en twee graden onder nul, leest hij gehaast. Hij is laat. Hélène vroeg hem Jasper naar school te brengen. Zijzelf wil bij hun dochter blijven. Martine is ziek, grieperig. Hij is het met Helène eens  dat het niet verantwoord is haar naar school te laten gaan. Aan Jasper had hij gemerkt dat die het leuk vond nu eens door zijn vader naar school te worden gebracht. Zijn zoon vroeg hem zelfs de klas mee in te gaan om zijn werkstuk over de winter te laten zien. Toen hij de tekening zag, had hij moeite om zijn ontroering meester te blijven. Een onbeholpen schets van een figuur die een slee voortrok. Op de slee zat een jongetje, of eigenlijk waren het niet meer dan twee rondjes en vier streepjes. Maar de boodschap was duidelijk: vader en zoon. Een belevenis  van twee weken geleden. Steeds nadrukkelijker beseft hij dat hij een punt moest zetten achter zijn affaire met Christina. Achteraf bezien moet hij zich gelukkig prijzen haar niet meer te hebben gezien. Het is het allemaal niet waard. Hij zou ook Veldman duidelijk moeten maken dat hij niet meer op zijn hulp hoeft te rekenen. Het is over. Einde dilemma. Voldaan over dit besluit zet hij de radio aan voor het nieuws. Er moet nog meer bezuinigd worden volgens  het kabinet. De belastingdruk zou worden opgevoerd en ook wordt de discussie over de aftrekbaarheid van de hypotheekrente weer aangezwengeld. Even komt het dilemma weer terug. Er zijn  nieuwe bouwlocaties bekend. Veldman zal hem rijkelijk  belonen als hij die als eerste te horen krijgt. Maar hij vermant zich. Het moet over zijn. Desnoods gaat hij kleiner wonen. Een plotseling overstekend kind onderbreekt zijn gedachten. Om een aanrijding te voorkomen moet hij vol in de remmen. Door deze actie ontgaat hem het  laatste nieuwsbericht, waarin melding wordt gemaakt van een aangespoeld lijk in het Markermeer. Een woordvoerder van de politie meldt dat het slachtoffer een vrouw is en door geweld om het leven is gebracht.  Sjoerd van Dongen slaakt een zucht van verlichting. Het nieuws had even niet zijn interesse. Voor hem gold alleen dat hij  het kind niet aanreed, wat tot zijn opluchting ook niet is gebeurd.   

                                                                                  

                                   *

Rood en Van Diepen zijn  begonnen op een woningbouwproject in plan-West. Op deze locatie worden tweehonderd woningen gebouwd door projectontwikkelaar en aannemersbedrijf Veldman. Het bouwbedrijf is bezig aan de laatste fase van vijftig woningen. De binnenmuren, die zijn  opgetrokken uit kalkzandsteenelementen, zijn grotendeels klaar en de metselaars zijn nu volop bezig met de buitenmuren. Ben Rood krijgt van de uitvoerder de opdracht de steigerbouwers te assisteren, terwijl Van Diepen de isolatie vóór de metselaars uit tegen de binnenmuren aanbrengt.       Rood vervloekt het werk. De zes meter lange, stalen steigerpijpen zijn loodzwaar en blijven bijna vastgevroren aan zijn blote handen plakken. Morgen, neemt hij zich voor, zal hij handschoenen meenemen. De mannen die hij moet assisteren, zijn grotendeels Polen, waardoor communicatie nauwelijks mogelijk is. Met jaloerse blikken kijkt Rood naar zijn collega, die fluitend bezig is de gele isolatiedekens op de uitstekende spouwhaken te drukken. Rood begrijpt niet hoe de Poolse steigerbouwers dit zware werk de hele dag kunnen volhouden. Het is nu half twaalf en hij zit er helemaal doorheen.  Uit de eerste gesprekken, die ze tijdens de schaft met meerdere bouwvakkers hadden gehad, was duidelijk geworden dat er met de Poolse arbeiders op deze bouwplaats niets aan de hand lijkt. Ze zouden  hier volkomen legaal aan het werk zijn. Klaas, de voorman- steigerbouwer, had hem verzekerd dat de Poolse steigerbouwer gewoon volgens de bouw-cao worden betaald. Anders is dat volgens hem met de Wit-Russen en de Tsjechen die hier via een onderaannemer aan het werk zijn. "Ik zie steeds verschillende gezichten", had hij gezegd. "Dat vertrouw ik niet." Terwijl Rood met een steigerpijp op zijn schouder loopt, hoort hij achter zich plotseling een hoop kabaal. Door de lange pijp op zijn schouder kan hij zich niet omdraaien om te zien waar het kabaal vandaan komt. Maar aan de geluiden te horen gaat het om een ruzie die behoorlijk uit de hand dreigt te lopen. Pas nadat hij de pijp tegen de kopgevel heeft geplaatst, draait hij zich om. Het rumoer is inmiddels verstomd. Een groepje bouwvakkers staan druk gebarend naar beneden te wijzen. Tussen hen in ligt  een man op de grond. Rood loopt er op af. Hij ziet hoe de man moeite doet om overeind te komen. Een andere man wordt door twee bouwvakkers in de houdgreep gehouden.  Rood ziet dat het de man op de grond niet lukt om zich op te richten; hij valt weer terug op het beton. Uit zijn rechterslaap guts bloed. Rood belt een ambulance en buigt zich over het slachtoffer heen. De man draait met zijn ogen  en legt een vinger op zijn tong. Alsof hij iets wil zeggen. De brigadier buigt zich dieper naar hem toe, maar het lukt de man niet een woord uit te brengen...

HOOFDSTUK 5

"Dood?"                                                                                                                             Brigadier Rood knikt. Hij is onderweg naar het ziekenhuis aan zijn verwondingen bezweken." Walstra vloekt en loopt naar het raam. "Waar ging die ruzie over", wil hij weten. Rood haalt zijn schouders op. "Onduidelijk", zegt hij. "Het waren Tsjechen. De bouwvakkers die in de buurt aan het werk waren, konden het niet verstaan. Maar dat het om iets heftigs moet zijn gegaan is wel duidelijk. De mannen gingen als beesten te keer."                                                                                                                                  "Is er al iets bekend over de gearresteerde man?" wil Van Diepen weten. Walstra begint een shaggie te draaien. "De man is nog niet erg spraakzaam", antwoordt hij ondertussen "We weten inmiddels dat hij Janovick heet en de Tsjechische nationaliteit bezit. We gaan nu kijken of zijn papieren in orde zijn, daarna zal hij worden voorgeleid aan de officier van justitie en wordt dan waarschijnlijk vervolgd voor doodslag."  Van Diepen knikt begrijpend.                                                                                            "De voorman van de steigerbouwers denkt dat die Tsjechen hier illegaal zijn", merkt Rood op.  Walstra dooft z'n sigaret en kijkt de brigadier belangstellend aan. "Waar baseert die man dat op?" wil hij weten.              "Ze werken voor een onderaannemer, ene Diekstra. Volgens de voorman verandert die ploeg regelmatig van samenstelling. Telkens wanneer hij die lui een beetje begint te kennen, verdwijnen ze weer en komen er weer nieuw gezichten."                                                                                                Walstra overdenkt Roods woorden. "En een van die nieuwe gezichten was dus Janovick?" vraagt hij. Rood schudt zijn hoofd. "Dat is juist zo vreemd. Die Janovick was nog niet eerder gesignaleerd op de bouwplaats. Ook niet tijdens de schaft. Niemand wist waar hij ineens vandaan was gekomen." Walstra vraagt zich af wat dat kan betekenen, maar wordt daarin onderbroken door een klop op de deur. Een ogenblik later verschijnt de machtige gestalte van commissaris Van Eibergen in de deuropening, die  de inspecteur sommeert naar zijn kantoor te komen.                     

                                              *

"Ik wil je voorstellen aan de heer Veldman", zegt de commissaris zodra hij de deur van zijn kamer achter zich heeft dichtgedaan.  "De heer Veldman is projectontwikkelaar en eigenaar van bouwmaatschappij Veldman BV. Hij hoorde van het treurige voorval op zijn bouwplaats en is hier voor nadere informatie."                                                                                                            Walstra accepteert de uitgestoken hand van de aannemer.  "Neemt u mij niet kwalijk", begint Veldman. "Dit is voor mij voor het eerst dat ik word geconfronteerd met een dergelijk incident. Ik heb begrepen dat een gedeelte van de bouwplaats moet worden afgezet voor sporenonderzoek, maar ik mag toch hopen dat er morgen gewoon weer gebouwd kan worden?"                                                                                                                Walstra haalt zij pakje shag tevoorschijn en begint een sigaret te rollen. De klamme handdruk en de outfit van de aannemer stonden hem al tegen, maar de glimlach tijdens het uitspreken van zijn wens dat er morgen weer gebouwd mag worden, was doorslaggevend. Hij mag de aannemer  niet.  "Kende u het slachtoffer", vraagt Walstra,  daarmee de vraag negerend. De man schudt zijn hoofd en kijkt de inspecteur verbaasd aan. "Er werken zeshonderd man binnen mijn onderneming, meneer Walstra. U verwacht toch niet van mij dat ik ze allemaal persoonlijk ken?" Walstra steekt zijn shaggie in de brand en kijkt de aannemer onderzoekend aan. De man draagt een lange zwarte jas en een witte shawl. Hij heeft een stevig postuur en Walstra schat dat de aannemer ongeveer even oud als hem zelf is. Begin vijftig. Maar waar hij nog een volle haardos bezit, is Veldman zo kaal als een biljartbal. Walstra verwondert zich dan ook over de eigenaardige gewoonte van de aannemer om met regelmaat zijn gespreide vingers over zijn kale schedel te laten glijden. Alsof hij een wonder verwacht Of is de bouwer gewoon nerveus?                                                                                          "Het slachtoffer is een Tsjechische bouwvakker", zegt Walstra. "Op dit moment wordt nagetrokken of zijn papieren in orde zijn. Maar wellicht dat u ons een voorschot  op de uitslag kunt geven. Dat zou  ons een hoop tijd schelen."                                                                                                                Veldmans ogen vernauwen zich. Hij richt zijn blik op van Eibergen, alsof hij verwacht dat de commissaris zijn ondergeschikte  tot de orde zal roepen. Maar Van Eijbergen zwijgt.                                                                        "Ik begrijp niet goed wat u bedoelt, inspecteur ", zegt de aannemer wat ongemakkelijk. "Kunt u daar wat duidelijker over zijn?"                        Walstra blaast kleine kringetjes rook de ruimte in en kijkt Veldman met gespeelde arrogantie aan. "Weet u, meneer Veldman", zegt hij kalm. "Wij zitten krap in onze tijd. Uw hulp zou ons zeer welkom zijn. Er is namelijk nog een moordzaak die ons bezighoudt."                                                                De aannemer lijkt niet onder de indruk. "Wat een toeval", zegt hij zonder enige compassie. "Was dat ook in Hoorn?"                                                        Walstra knikt. Hij haalt de foto van de vermoorde vrouw uit de binnenzak van zijn colbert en laat hem aan Veldman zien. "Het toeval wil dat zij ook van Tsjechische afkomst is", zei hij de aannemer observerend.  "Ze is van korte afstand door haar hoofd geschoten."                                                          Veldman bekijkt de foto, maar geeft geen krimp. "Zonde", zegt hij onaangedaan. "Ze leek me een mooie vrouw..." 

 

 

HOOFDSTUK  6

Om kwart voor twee wordt Sjoerd van Dongen er door zijn chef aan herinnerd dat hij de wijzigingen voor de nieuwste vinex-locaties naar Den Haag moet sturen. Hij was het glad vergeten. Zoals hij ook zijn afspraak om half twaalf met wethouder Stuurs was vergeten. De wethouder voor ruimtelijk ordening had tien minuten tevergeefs op hem gewacht en hem zijn nalatigheid niet in dank afgenomen. Het telefoontje dat hij vanmorgen van Veldman kreeg, had van zijn hoofd een zeef gemaakt. De aannemer liet hem weten dat Christina terecht was. Dat ze haar hadden gevonden, drijvend tegen een kademuur in het Markermeer. "Dood als een pier, Van Dongen", had Veldman er aan toegevoegd. De laconiek vertelde boodschap deed hem naar adem happen. Adem die stokte toen de aannemer hem vertelde dat hij daar meer over moest weten. "Jij was haar laatste klant, Van Dongen. Jij hebt haar voor het laatst gezien." Voordat hij in staat was te vragen wat Veldman daarmee bedoelde, had de aannemer de verbinding verbroken. "Jij hebt haar het laatst gezien..."  Die woorden gonzen voortdurend door zijn hoofd. Het antwoord op de vraag die hij van plan was aan Veldman te stellen, heeft hij zichzelf inmiddels al gegeven. De aannemer verdenkt hem van moord, zoveel is zeker. Meerdere scenario's tollen  door zijn hoofd gegaan. De ergste van allemaal was dat hij straks op zijn werk zou worden opgepakt. Dat hij wordt gearresteerd op verdenking van moord op Christina. Dat hij Hélène moet bellen met de vraag of zij Sander van school wil halen, omdat...Hij schudt hard met zijn hoofd, alsof hij die afschuwelijke gedachte uit zijn hoofd wil jagen. Hij moet Veldman zien te bereiken, beseft hij. Hij moet van de aannemer eisen zijn verdenking niet door te spelen naar de politie. En als hij dat wel zou doen, dan zou hij...Ja wat zou hij?  Hij denkt koortsachtig na, maar beseft steeds meer dat niet híj, maar Veldman de sterkste troeven in handen heeft. Eén anoniem telefoontje van de aannemer zou voldoende zijn om hem in de problemen te brengen. Ontkennen zou zinloos zijn. Ze zouden doorvragen. Hem uitputten. Net zolang tot hij door zou slaan. Zou toegeven dat hij Christina vermoordde. Hij rilt. Er moet wat gebeuren, weet hij.  Maar wat? 

                                               

                                              *

Inspecteur Walstra loopt te ijsberen door zijn kantoor. Hij denkt aan de aannemer. Aan Veldman. Onderzoek wees uit dat het Poolse personeel van Bouwbedrijf Veldman legaal aan het werk was. Ander was dat met de werknemers van Diekstra BV. Diekstra is onderaannemer. Een soort koppelbaas die regelmatig personeel aan Veldman levert. Hoewel de rechercheurs van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid er nog niet de vinger achter wisten te krijgen, voelden ze wel nattigheid.  Het vermoeden bestaat dat Diekstra als een soort katvanger voor Veldman fungeert. Veldman had tijdens de ondervraging hierover de verbaasde onschuld gespeeld. Maar Walstra heeft zijn twijfels. Hij vertrouwt de bouwreus niet. Waarom weet hij niet. Vermoedelijk was het zijn in twintig jaar ontwikkelde gevoel dat hem dat influistert. Maar rechters hebben geen boodschap aan een onderbuikgevoel. Rechters eisen feiten. Een klop op de deur verstoort zijn overpeinzingen. Van Diepen steekt zijn hoofd om de deur en vraagt de inspecteur binnen te mogen komen. Walstra ziet aan de brigadier dat hij iets belangrijks te melden heeft. Zijn gezicht ziet rood van opwinding. "Kom verder", gebaart Walstra vaderlijk,  "en vertel."  Van Diepen schraapt een paar keer zijn keel. "Je gelooft het niet", begint hij. "Maar de vermoorde vrouw die in het Markermeer is gevonden, heeft dezelfde achternaam als onze verdachte."  Walstra kijkt de brigadier verrast aan. "Janovick?"       Van Diepen knikt. "Christina Janovick is de jongere zus van onze verdachte, Peter Janovick. Peter is haar broer. Het slachtoffer heette de vriend te zijn van Christina."  Walstra kijkt de brigadier vragend aan. "Heette de vriendin van Christina te zijn?  Wat bedoel je precies?"             Van Diepen gaat op Walstra's bureau zitten. "Het slachtoffer zou haar vertrouwen hebben misbruikt door haar als prostituee in de Moulin Roge te laten werken", legt hij uit.                                                                                          "En Hoe kom je aan die wijsheid?" vraagt de inspecteur kritisch.                "Ik hoorde dat van een collega steigerbouwer", verklaart de brigadier. "Hij kende het slachtoffer."                                                                                        Walstra knikt begrijpend. Als Van Diepen de waarheid spreekt, en iets in hem zegt dat dat het geval is, kan dit een belangrijke doorbraak betekenen. "Kon jij die collega dan verstaan?" vraagt hij nog steeds kritisch. Van Diepen bevestigt dat. "De man sprak Duits. Ik beheers die taal goed. Mijn moeder was Duitse."                                                                                                  Walstra pakt z'n pakje shag en begint te rollen. Z'n handen zijn klam. Van Diepen verstond het dus goed, waarmee het laatste restje twijfel weg is. Christina Janovick was prostituee. Tegen wil en dank? vraagt hij zich af. Een vraag waar hij zo snel  mogelijk antwoord op moet zien te krijgen...

 

 

HOOFDSTUK 7

Moulin Rouge, staat er in rode neonletters geschreven. De privé-club ligt ver buiten het centrum in een stadsdeel dat op de nominatie staat om grondig te worden gerenoveerd. Het ligt er verlaten bij. Onderzoek maakte  Walstra duidelijk dat veel leegstaande panden in deze wijk eigendom zijn  van aannemer en projectontwikkelaar Veldman. Zo ook de Moulin Rouge. De inspecteur stapt aarzelend naar binnen. Hij wordt verwelkomd door een potige veertiger met een kaalgeschoren hoofd. De tatoeages op zijn bovenarmen verraadt zijn liefde voor een vrouw met de naam Brigitte. Walstra toont z'n legitimatie en vraagt de man hem de verdere avond met rust te laten.  De man knikt onwillig. "Alle vergunningen zijn in orde, ik begrijp niet..." Walstra knikt "Ik vraag jou ook niet of je het wilt begrijpen", zegt hij quasi vriendelijk. "Ik vraag alleen of je mij met rust wilt laten." Hij negeert de onnozele blik van de uitsmijter en loopt naar binnen. Zoals hij al hoopte is het druk. Vrijdagavond, begin van de maand. Met toegeknepen ogen probeert hij het in diffuse licht de ruimte te verkennen. Het podium bevindt zich tegenover de bar. Een vrouw van halverwege de twintig beweegt zich met geroutineerde bewegingen rond een paal. Op het einde van haar act trekt ze bij wijze van slotakkoord haar hand weg voor de plek waarop de toeschouwers zich hadden gefixeerd. Er volgt een goedkeurend gejoel, waarna de clubbezoekers weer over gaan tot de orde van de dag. Walstra is aan de bar gaan zitten en luistert naar de zwoele muziek. De vrouw achter de bar glimlacht naar hem met een aan verveling grenzende routine. "Colaatje graag", zegt Walstra. Ze neemt hem op met de blik van een keurmeester en geeft hem zijn bestelling. Blijkbaar is hij gewogen en in orde bevonden, want de geroutineerde lach verandert in een spontane lach. "Cindy", stelt ze zich voor. Walstra knikt. "Zeg maar Wal", zegt hij. "Werk je hier al lang?" Cindy glimlacht. "Weet je geen originelere vraag te bedenken?"                                                                                                                   "Oké,' glimlacht Walstra. 'Weet je moeder dat je hier bent?"                        Cindy lacht met gierende uithalen." Jij bent vast geen hoerenloper", zegt ze nog na grinnikend.  Walstra kijkt haar met gespeelde verbazing aan. "Hoe zie je dat?" vraagt hij.                                                                                                     Cindy haalt haar smalle schouders op. "Ik heb dit vak van m'n moeder geleerd", verklaart ze eenvoudig. "Ik zie het aan de blik in je ogen. Jij komt hier niet om te neuken. Of heb ik het mis?"                                                    Walstra schudt z'n hoofd, maar laat in het midden waar hij wel voor is gekomen. Er volgen nog meer stripsessies, waarna de vrouwen zich onder de bezoekers mengen. Af en toe verdwijnt er een klant met een dame door een deur naar een aangrenzend vertrek. Cindy heeft gelijk. Hij is geen hoerenloper. Toch kan hij niet ontkennen dat ook hij zich jaren geleden een keer liet  verleiden. Een klote-ervaring die hij meer als een straf dan als een bevrediging had ervaren.                                                                                         "Zijn dit allemaal vaste bezoekers?" wil hij van Cindy weten.  Ze knikt.   "De meeste wel", antwoordt ze.                                                                               "En de vrouwen?" vraagt Walstra door ,"wisselt dat veel?"                                   Cindy schudt haar hoofd. "Dat valt de laatste tijd wel mee. Alleen Wilma is nieuw hier." Ze knikt naar een roodharige vrouw die tegenover hem aan de bar zit en  wat onwennig om zich heen kijkt.                                                    "Wil je nog een cola?" vraagt Cindy als ze vindt dat Walstra naar de  roodharige staart. De inspecteur knikt. "Doe maar. En neem zelf ook wat."  Cindy schenkt voor zichzelf een tonic in en geeft Walstra zijn tweede cola. "Ik heb dit adres van een vriend van me", liegt de inspecteur na een toast te hebben uitgebracht. "Hij ontmoette hier een vrouw met de naam Christina. Hij was nogal gecharmeerd van haar, maar na zijn eerste ontmoeting heeft hij haar hier niet meer gezien. Daar was hij nogal teleurgesteld over. Zegt de naan Christina jou wat?'                                                                                            Hij ziet Cindy nadenken. "Ik sta hier niet iedere week," zegt ze uiteindelijk, "maar de naam Christina zegt me wel wat. Volgens mij werkt ze hier niet meer."                                                                                                                                  Walstra drinkt van z'n cola. "Dat zal mijn vriend spijten", zegt hij. "Volgens mij was hij stapelgek op die vrouw."                                                                          Cindy kijkt hem peinzend aan. "Dan moet jouw vriend Sjoerd heten", zegt ze ineens. "Midden dertig en kalend?" Klopt dat?                                                Walstra denkt na. "Klopt", gokt hij. "Hoe lang is het geleden dat hij hier is geweest?" Cindy tuit haar lippen en kijkt omhoog, alsof ze van boven een antwoord verwacht. "Volgens mij nog niet zo lang geleden", zegt ze dan. "Christina werkte hier toen al niet meer, maar hij vroeg wel naar haar."  Walstra knikt. "Dat zei ik toch. Hij was stapel op haar."                                   Cindy drinkt van haar tonic. "Leek me trouwens een aardige vent, die Sjoerd. Een beetje verlegen. Dat wel. De eerste keer kwam hij hier met Klaas Veldman. Klaas stelde Sjoerd voor als zijn vriend. Wat dus wil zeggen dat jouw vriend niets hoefde te betalen." De knipoog die Cindy daar op liet volgen is veelzeggend.  "Sjoerd mocht hier dus op kosten van Veldman de beest uithangen?" Cindy knikt. "Klopt", zegt ze. "Maar dat beest uithangen viel denk ik wel mee met Sjoerd. Hij leek me een vrij rustige man." Walstra grijnst. "We hebben het hier toch wel over dezelfde Sjoerd?" Cindy haalde haar schouders op. "Weet ik niet. Ik ken geen achternaam."                                                                                                                         Walstra verbijt z'n teleurstelling. En Christina?" vraagt hij verder. "Wat is zij voor vrouw?"                                                                                                                  Cindy neemt een laatste slok van haar tonic. "Een lieve vrouw,' zegt ze beslist. 'Helemaal geen hoer. Ze paste hier niet."                                                     Walstra kijkt weer naar het podium. Een Aziatische vrouw stoot onder begeleiding van blikkerige housemuziek tegen de danspaal.            "Christina paste hier niet" was  Cindy's duidelijke mening.  En wie de barvrouw met Klaas Veldman bedoelde is hem wel duidelijk. Maar Sjoerd? Wie verdomme is Sjoerd...? 

HOOFDSTUK 8

Hélène van Dongen kijkt haar man onderzoekend aan. Hij ziet zo grauw als een vaatdoek en lijkt in één dag tien jaar ouder te zijn geworden. Al vanaf z'n binnenkomst had hij bijna geen stom woord gezegd. Nu zit hij als een zombie met de afstandsbediening in zijn hand naar de tv te staren, alsof de wereld om hem heen niet meer bestaat. Ze had gehoopt dat het over was. Dat de problemen waren opgelost. Maar niets lijkt minder waar. Vanaf het moment dat hij zo plotseling had ingestemd met de bouw van de serre achter het huis, haar hartenwens, had ze haar bedenkingen gehad. De tienduizend euro die ze moesten lenen, kon onmogelijk toereikend zijn voor zo'n luxe aanbouw. Dat geld hadden ze zowat alleen al nodig gehad voor de inrichting. Toen ze hem daar vragen over stelde, gaf hij steeds ontwijkende antwoorden. "Laat dat maar aan mij over" stelde hij haar gerust. Ze had het zo gelaten. In de overtuiging dat hij wel zou weten waar hij mee bezig was. Maar later kwamen de twijfels. Sjoerd was zich steeds vreemder gaan gedragen. Hij is al lange tijd haar Sjoerd niet meer. Hij draagt een last met zich mee die te zwaar voor hem wordt. Een last waar hij vroeg of laat onder zal bezwijken. Ze voelt zich daar medeschuldig over. Tenslotte was het haar hang naar luxe die hem zover had gebracht. Als zij niet zo had doorgedramd over die serre, had hij zich nooit zo in de nesten hoeven werken. Want dat hij in de nesten zit, weet ze al langer. Ze hoopte dat het over zou gaan. Maar blijkbaar was dat een ijdele hoop. Toch wil ze die hoop niet opgeven. Ze wil niet dat haar kinderen, net als zij, op zouden groeien zonder vader.                                     

Wil je nog koffie, Sjoerd?" Hij knikt, zonder zijn blik van het scherm af te wenden. De slimste mens is bezig, gepresenteerd door Philip Freriks.    "Hoe was je dag, schat vraagt ze, na de koffie te hebben neergezet. "Heb je nog leuke dingen meegemaakt?"  Zijn schouders gaan licht omhoog. "Druk", mompelt hij. "Het is erg druk."                                                                        "Ben je nog met Sander de klas ingegaan?"                                                            Hij knikt. "Ja", zegt hij bijna onhoorbaar.                                                             "En heeft Sander z'n tekeningen nog laten zien?"                                                  Sjoerd  drinkt van z'n koffie en knikt voor de tweede keer.                                "Hoe vond je de tekeningen?" vraagt ze verder.                                            "Mooi. Ik vond ze mooi."                                                                                            Hélène merkt dat ze zich begint te ergeren aan zijn passieve houding. Het is alsof ze tegen een pop staat te kletsen. "Je hebt helemaal nog niet naar Martine gevraagd", zegt ze venijnig.                                                                     "Oh ja. Hoe is het met haar?"                                                                                       Hélène verbijt haar ergernis. "Goed", zegt ze. "Ik denk dat ze morgen wel weer naar school kan."                                                                                           Sjoerd knikt. "Dat is mooi", zegt hij, en drinkt van z'n koffie.                    "Denk je nog wel eens aan Christina?"                                                                    De vraag treft hem als een mokerslag. Zijn nog halfvolle  kopje klettert  op de wit plavuizen vloer. Het bloed stijgt naar zijn hoofd. Hij kijkt  haar verwilderd aan.  "Hoe...,  hoe weet... jij...'                                                                      Ze laat hem niet uit praten. "Doet er niet toe", snauwt ze.                              Sjoerd kijkt haar onthutst aan." Maar..., maar...", stamelt hij.                            "Niks geen gemaar, Sjoerd van Dongen", onderbreekt ze hem fel. "Vergeet die vrouw. Voor jou is ze dood. Morsdood! Heb je dat goed begrepen?"            Hij buigt z'n hoofd, pakt de afstandsbediening en neemt afscheid van Philip Freriks. Hij begrijpt dat het zinloos is om Hélène nog langer voor de gek te houden. Ze weet blijkbaar meer dan hem lief is. Hij heeft haar onderschat, beseft hij. Het moet haar al langer duidelijk zijn dat er voor tienduizend euro geen serre gebouwd kan worden. Hij breekt z'n hoofd over de vraag wat zij kan weten over Christina. Wat kan hij over haar vertellen? Wat weet ze? En wat weet ze niet? Hij weet zeker dat hij Christina's naam nooit heb laten vallen. Is ze op onderzoek uitgegaan? Heeft ze hem gevolgd? Is ze zijn gangen nagegaan? Misschien waren er bekenden in de Moulin Rouge die hem herkende? Dan dringt het plotseling tot hem door. Er is maar één man die daartoe in staat kan zijn. Als wraak omdat hij had geweigerd de nieuwste vinex-locaties prijs te geven.  Hij kijkt naar naar zijn vrouw. "Wat heeft Veldman jou wijsgemaakt?" vraagt hij voorzichtig.  Hélène kijkt hem niet begrijpend aan.                                 "Veldman?" vraagt ze verbaasd. "Wie is Veldman?"

HOOFDSTUK 9

"Ik ken geen Sjoerd."                                                                                                    Veldman negeert Walstra's aanbod om te gaan zitten en kijkt de inspecteur uitdagend aan. "Als dit alles is wat je mij nog had te vragen, zou ik je nu willen verzoeken om mij verder met rust te laten, en anders..."                          'En anders wat?" onderbreekt Walstra kalm. "Om de Moulin Rouge binnen te vallen? Om uit te gaan zoeken of het daar aanwezige personeel legaal aan het werk is?"                                                                                                      Veldman toonde een minzaam lachje. "Als jij denkt dat dat noodzakelijk is, dan ga je je gang toch."                                                                                               Walstra verbijt z'n ergernis. Het dreigement heeft z'n doel gemist, beseft hij. Blijkbaar heeft de aannemer z'n maatregelen al getroffen. Hij denkt koortsachtig na. Er is niets dat een tijdelijke inhechtenisneming kon rechtvaardigen. Veldmans dure advocaten zouden daar gehakt van maken. Er rest hem dan ook niets anders dan de aannemer te laten gaan.                    "Goed, heer Veldman", zegt hij terwijl hij naar de deur van zijn kantoor wijst. "U kunt vertrekken." De aannemer lachte fijntjes. Walstra negeert zijn uitgestoken hand en draait zich om. Nadat de deur in het slot is gevallen, gaat de telefoon. Walstra neemt nijdig op. "Ben jij dat schat?" Het is Cindy. "Verdomme Cindy", vloekt hij, niet op m'n werk hed ik gezegd." Cindy lacht besmuikt, "Jij valt me toch ook lastig op m'n werk", zegt ze plagerig. De inspecteur verwijt zichzelf te zijn ingegaan op haar aanbod om na sluitingstijd met haar mee te gaan. Hij hoefde weliswaar tegenover niemand verantwoording af te leggen. Maar toch.                                          "Wat is er, Cindy? Waarom bel je"                                                                                Er volgt een korte stilte, alsof Cindy wil nadenken over een antwoord.  "Van Dongen", zegt ze uiteindelijk. "Zo heet de man die naar Christina informeerde. Sjoerd van Dongen."                                                                    Walstra hapt naar adem.  "Waar ben je?" vraagt hij gehaast.                               "Thuis', zegt Cindy lief. "Ik lig op bed, ik..."                                                              "Blijf daar', commandeert Walstra. "Ik ben binnen vijf minuten bij je."

Kleed je aan!"                                                                                                              Cindy staat zuchtend op. "Wat doe je opgefokt. Wat is er in godsnaam?" Walstra wacht tot ze haar kamerjas over haar naakte lichaam heeft getrokken. "Ik wil met je praten", zegt hij dwingend.                                   "Praten waarover? Over ons?"                                                                              'Nee, schat, niet over ons. Ik wil het met je hebben Sjoerd van Dongen.             "Over Sjoerd van Dongen?  Je vriend?"                                                         Walstra knikt. 'Ja,'zegt hij, "m'n vriend. Ik heb hem al een tijd niet gezien. Ik maak me zorgen over hem."                                                                              Cindy kijkt teleurgesteld . Ze trekt de ceintuur om haar kamerjas strakker  en gaat zitten. "Ik weet niets van die man", zegt ze mat.                                    "Hoe wist je dan zo plotseling dat hij Van Dongen heette?"                                "Ik dacht aan jou. Aan ons gesprek in de Moulin Rouge en onze nacht. En ineens herinnerde ik het me. Er was een man die hem aansprak. Ik denk dat het een bekende van hem was. "Hé Van Dongen", zei die man. "Jij ook hier?"                                                                                                                            Walstra kijkt Cindy kritisch aan. "Wie is die man?" wil hij weten.               Cindy schudt haar hoofd. "Sorry. Hij is een klant van me."                      Walstra knikt begripvol. "Ik verzeker je dat jouw klant hier geen last mee krijgt", belooft hij met de hand op zijn hart.                                                    Cindy aarzelt. "Goed dan", zegt ze uiteindelijk. "Ik vertrouw je."                          Ze verdwijnt door een deur naar een naastgelegen vertrek en komt even later terug met een briefje. "Dit is zij 06-nummer", zegt ze. "Hij heet Diekstra.  Hans Diekstra."

                                                               

                                               *

Hélène en  Sjoerd liggen uitgeteld in bed. Hélène trekt plagerig aan het borsthaar van haar man "Vergeef je het me?", vraagt ze zacht.  Hij knikt. Het is alweer maanden geleden dat ze zo intens genoot van een vrijpartij. Ze had alles opgebiecht. Alles. Sjoerd was zich lam geschrokken. Hoe had ze in godsnaam zover kunnen gaan. "Heb je dan helemaal geen geweten?" had hij haar toegeschreeuwd. Toen waren over en weer de verwijten gekomen. Hij had haar geslagen. Zij trok zijn kleding stuk. Tot ze beiden jankend op de vloer waren beland. Daarna kwam het keerpunt. Ze hadden elkaars tranen gedroogd. Hun leven weer op de rails gepraat. Ze wilden hoe dan ook weer verder met elkaar. Urenlang hadden ze erover gesproken.    Er mag niets meer fout gaan. Nooit meer. Hun toekomst en die van hun kinderen staan immers op het spel. Eerst wilde hij naar de politie gaan om ze alles te vertellen. Maar ze wist hem er van te overtuigen dat niet te doen. Ze had een ander plan. Een beter plan. Eerst had hij hevig geprotesteerd. Wilde er niets van weten. Maar later, nadat ze haar bedoelingen nogmaals had uitgelegd, gaf hij zijn toestemming...

HOOFDSTUK 10

Enorme wolken, zwaar van de regen, drijven dreigend langs een sombere hemel . Ze versnelt haar pas om voor de verwachte bui het gebouw in te gaan. Hijgend stapt ze  naar binnen. De ontvangstruimte van het kantoorgebouw had het formaat van een tennisveld, waarvan de vloer is bekleed met marmer. Achter een bordeauxrode balie zit een vrouw die ongeveer van haar leeftijd zou kunnen zijn. De vrouw lijkt haar binnenkomst niet te hebben opgemerkt.  Een plots losbarstende onweersbui doet haar verschrikt opkijken. "Godsamme", roept ze luid. "Ik schrik me een ongeluk. Waar komt u ineens vandaan?"                                  Uit de hemel, overdenkt Hélène. Door God gezonden om recht te doen. Maar ze antwoordt glimlachend: "Ik stap net voor de bui binnen, maar blijkbaar was u te druk met uw werkzaamheden om mij op te merken. Ik heb een afspraak met de heer Veldman."                                                                                De vrouw kijkt op het scherm van haar computer. "U bent Mevrouw Bohrman?"                                                                                                                        Hélène beaamt dat.                                                                                                      "En u heeft belangstelling om een kantoorruimte te huren?" vraagt de vrouw verder.                                                                                                                    Hélène knikt. "Ja dat klopt. "                                                                                  "Dan mag u met me meelopen. Meneer Veldman verwacht u."

 

Rond de de in aanbouw zijnde nieuwe kantorencomplexen aan de buitenkant van de stad, heerst grote bedrijvigheid. Bouwkranen draaien halve cirkels boven de bouwplaatsen en bevoorraden ze onafgebroken met de benodigde materialen. Ze staat op de bovenste etage van een net opgeleverde kantoorruimte. Ze luistert naar het gezemel van de niets ontziende hufter die de zwakte van haar man had uitgebuit. Sjoerd is niet sterk, dat wist ze al langer. Toch was ze geschrokken toen op een dag die vrouw hem op zijn mobiel had gebeld. Sjoerd zelf was op dat moment in de garage bezig geweest. Ze herkende het nummer niet en kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. De vrouw sprak  Duits  en er klonk angst in haar stem. "Ich bin es, liebling", had ze gezegd. "Deine Christina". Daarna volgde een gil, en een harde knal.                                                                                                                                                                                                          

"Wat vindt u er van?" vraagt Veldman.                                                                  Hélène  kijkt op haar horloge. Ze verbaast zich over haar eigen kalmte.  "Precies wat ik zoek", zegt ze. "Maar u had het zojuist over een dakterras. Mag ik die even zien?"                                                                              "Vanzelfsprekend", zegt de bouwreus. "Komt u maar mee." Ze volgt de man naar buiten. Door de geluiden van de bouwactiviteiten kan ze zich nauwelijks verstaanbaar maken. "Ik zou wel willen dat de randbeveiliging wat hoger wordt opgetrokken" zegt ze luid. "Ik moet er niet aan denken dat een van mijn medewerkers straks een doodsmak maakt."                               De aannemer schudt zijn kale hoofd. "Wettelijk voorschrift", zegt hij. "Daar mag ik niets aan veranderen."                                                                            Hélène kijkt hem spottend aan. "En u houdt zich altijd aan de wet?"  Veldmans blik wordt een vraagteken. "Ik begrijp niet goed wat u bedoelt?"  Hélène kamt met haar vingers het in haar gezicht gewaaide haar naar achteren. Zonder zich af te vragen waarom ziet ze hoe een van de bouwkranen de richting van het terras opdraait.                                     "Volgens mij begrijpt u dat heel goed", zegt ze terwijl ze haar handtas opent. "Of valt vrouwenhandel volgens u ook binnen de wet?"                Veldmans ogen vernauwden zich. "Wie ben jij verdomme?" bijt hij haar toe. Ze pakt het pistool uit haar tas en richt de loop op de aannemer.                "Een vriendin van Christina", antwoordt ze kalm. "Zij is u vast wel bekend." De snelheid waarmee de aannemer met een karatetrap  het pistool uit haar hand  trapt, overvalt haar compleet. Als verlamd kijkt ze naar de katachtige beweging waarmee haar tegenstander het wapen van de grond raapt. De rollen zijn nu omgedraaid, beseft ze met afgrijzen.  Ze heeft hem onderschat.                                                                                                                           Terwijl ze de bouwkraan langzaam richting dakterras ziet draaien, verwenst ze zichzelf. Ze had de raad van Sjoerd om de politie in te lichten niet moeten negeren, beseft ze met spijt.                                                                    Veldman houdt de loop van het pistool van twee meter afstand op haar gericht. Een afstand die zij ook in acht had moeten nemen, begrijpt ze te laat. De aannemer kijkt haar grijnzend aan. "Ik vermoordde die hoer om haar het zwijgen op te leggen", blaft hij. "Zo doe ik dat met mensen die mij voor de voeten lopen."                                                                                                   Ze voelt hoe de angst haar verlamt. De gedachte dat straks haar kapot geschoten lichaam op het terras wordt aangetroffen doet haar rillen.     "Wat heeft die hoer jou verteld?" blaft Veldman.                                         "Alles", piept Hélène zacht.  Ze is geen schim meer van de vrouw die twintig minuten geleden het kantoorgebouw binnen stapte.                "Zoals?" snauwt Veldman verder.                                                                        "Alles over haar affaire met Sjoerd. Alles over haar werk als prostituee. En hoe ze daar in terecht is gekomen."                                                                        Het is harder gaan waaien en soms zijn er windstoten. Ze ziet de bouwkraan steeds sneller naar de achterkant van het terras draaien. Een grote betonkubel slingert vervaarlijk heen en weer. Veldman komt een stap dichter naar haar toe. "Wat weet jij over Sjoerd van Dongen?" sist hij, terwijl hij het wapen tegen haar slaap drukt.                                              "Sjoerd is mijn man", bekent ze rillend.                                                                     De aannemer grijnst. "Die loser is jouw man?" vraagt hij spottend.              Ze knikt langzaam en ziet hoe zijn  grijns zich verbreedt.                                "Je hebt gelijk", zegt Veldman. "De randbeveiliging is inderdaad wat aan de lage kant. Een mens zou er zomaar overheen kunnen vallen. Hij lacht luid en beveelt haar zich om te draaien. "En loop langzaam naar de balustrade", bijt hij haar toe. Nog één keer ziet ze zijn afschuwelijke grijns. Haar spel is gespeeld, beseft ze. Het is einde verhaal.                                                                De betonkubel aan de bouwkraan verdwijnt achter het gebouw. Ze sluit haar ogen en draait zich rillend om. Daarna gaat alles razendsnel. Van de schoten die ze hoorde, had ze de overtuiging dat die voor haar waren bestemd. Maar wonderwel blijft ze overeind en blijft de verwachtte pijn achterwege. Pas na  zo'n  tien seconden durft ze zich om te draaien. Haar kwelgeest ligt op de grond. Sporen van bloed dringen in de terrastegels. Zijn bloed.  Boven hem hangt een betonkubel, waar een man  van rond de vijftig jaar lenig uit vandaan klimt. De man stelt zich voor als inspecteur Walstra. Zijn kleding is besmeurd met cement. Ze kijkt hem aan en begrijpt niets van de rust waarmee hij zijn shaggie rolt.                                                      "Uw man heeft mij gebeld", zegt de man kalm. "Zijn keuze om mij te waarschuwen was voor hem een groot dilemma. Toch besloot hij het enige juiste te doen."                                                                                                                       Hélène ziet hoe de kubel weer de lucht in wordt gehesen. De wind is inmiddels minder geworden en tussen de wolken verschijnt een aarzelend zonnetje. Ze overdenkt de woorden van de inspecteur en geeft zichzelf toe dat hij gelijk heeft.  Dit keer maakte Sjoerd  de enige juiste keuze.              Voor haar... Voor hun gezin.